Bewaarappeltje
De inzet van de roman is typerend voor Pauka's schrijfwijze. De hoofdpersoon Winnifred (Winnie) de Wolf parkeert haar auto voor een stationsgebouw en loopt naar de gereedstaande trein. ‘Op het moment dat ze vanuit de trein niet meer gezien kon worden trad een kleine verandering op in haar wandelritme, haar voetstappen raakten aan elkaar verbonden door een krasgeluid zoals bij iemand die te grote schoenen draagt. Winnie drukte met haar linkerhand haar jas vaster tegen zich aan en keek naar haar voeten. Trapje op, tweemaal rechtsaf, dan langs het kaartjeskantoor met achter het raam de welwillend glimlachende stationschef, de trein tegemoet. Haar voetstap was weer normaal. Het tempo waarin ze zich voortbewoog lag om en nabij de 100 passen per minuut, een stevige wandelpas die ze uren vol kon houden.’ In de trein ontmoet ze een veertienjarig meisje dat haar uithoort over haar doen en laten en haar ten slotte een ‘bewaarappeltje’ aanbiedt. ‘Naast het meisje zat een kleine roodharige vrouw die met drie pennen een lange blauwe slurf aan het breien was. Deze vrouw zou pas in Heerhugowaard, waar ze de trein verliet, voor de eerste maal opkijken maar aangenomen kan worden dat ze van wat er gezegd werd geen woord heeft gemist.’ Zo'n zin roept bij mij enige verwachting op: een afgeluisterd gesprek door een roodharige vrouw met een slurf, daar horen we nog van. Maar niets van dat al: vrouw stapt in Heerhugowaard uit trein en verdwijnt. Nu was die treinconversatie over zes bladzijden ook niet bijster enerverend. De enige informatie die van belang blijkt, is samen te vatten in drie noties: Winnie is gehuwd, Winnie gaat na drie jaar weer aan het werk, Winnie restaureert haar huis.
Tom Pauka, foto Bert Nienhuis
Winnies werk bestaat uit het in opdracht van het organisatiebureau Bootsman bv reorganiseren van de Budgetstichting, een adviesinstelling die volledig gesubsidieerd wordt door de overheid. In de moderne tijd van bezuinigingen wil de overheid wel eens weten wat de Budgetstichting met al haar vestigingen feitelijk voorstelt en die vraag stellen is hem nagenoeg beantwoorden. Uiteraard moet de stichting nu met gezwinde spoed enige puntig geformuleerde rapporten opstellen over interne stroomlijning en reorganisatie om zich zelf, maar vooral de subsidiegever ervan te overtuigen dat er in onze maatschappij nog ontzettend veel te adviseren valt over huishoudgeldbesteding. Op zich zelf geen onaardige problematiek, al vraag ik me af of de romankunst het in deze ooit zal kunnen winnen van de werkelijkheid: een feitelijke reportage over het gesjoemel met overheidsgelden in ondoorzichtige stichtingen, ik smul daar van, vooral door het besef dat het fictie lijkt, maar echt is. Wil een roman het omgekeerde effect bereiken, dan lijkt me daar heel wat documentatie, vakmanschap en bij voorbeeld psychologisch inzicht in gesubsidieerd handelen voor nodig. Pauka heeft zo'n opzet niet gekozen. De problematiek van de mensen in de Budgetstichting wordt grotendeels aan het oog onttrokken door daar de figuur van Winnie met haar particuliere problemen voor te plaatsen. Niet dat Winnie haar opdracht van Bootsman bagatelliseert; voortdurend is ze in haar functie van interimdirectrice in vergadering. Met de staf van het Haagse hoofdkantoor: mevrouw Duif en de heren Mathot, Posthuma, Van Veen, Kramer, De Groot en Hoenderdos. Met de chef van de vestiging in Assen, een jongeman ‘met een nog zeer ongehavend gezicht en kortgeknipte, borstelig overeind staande haren in een vreemde smeedijzerkleur’, die haar gevoelloos vertelt over de exdirecteur, de heer De Leeuw, psychisch ineengestuikt ‘toen de horizontale structuren ingevoerd werden (en) hij
meende dat hij zich daar niets van aan hoefde trekken’. Bladzijden lang impressies, vergaderproza, stichtingentaal, maar al die sprekers blijven schimmen, al die woorden hangen als zeepbellen in de mist.