Twee historici
Vervolg van pagina 29
‘zulke drijverige betogen’. Naoorlogse problemen die de heren historici bespreken zijn bij voorbeeld de mogelijkheid van annexatie van delen van Duitsland, een land dat volgens Gerretson zeker voor vijfentwintig jaar ‘vleugellam’ zal zijn: ‘en in die tijd kan Nederland, mits een behoorlijke fokpolitiek, gemakkelijk een volk van 20.000.000 zijn’. In dezelfde brief, die van 29 september 1944, schrijft hij Geyl ook dat wij onze koloniën voor de toekomst geheel of grotendeels moeten afschrijven, die zijn verloren gebied. Na de oorlog, als de Indië-kwestie urgent wordt, bestijgt hij ‘het oppositioneele ros’ en staat fulminerend vooraan in de strijd tegen het onafhankelijk worden van Indonesië...
Vanzelfsprekend komt ook de nieuwe partijvorming in Nederland ter sprake en de rol van Banning daarin. Gerretson voelt weinig voor deze ‘dominee in de sociaal-democratie’, maar ook Geyl moet niet veel van Banning hebben. De Nederlandsche Volksbeweging, in Sint Michielsgestel door Banning en Schermerhorn voorbereid, stelt zich ‘op den grondslag van barmhartigheid, medelijden, geloof, genade, hoop, liefde en nog zoo eenige ingrediënten van dat soort’ en doet Gerretson grijnzen van plezier: ‘je reinste firma Lulletje Rozewater & Cie’.
Uit deze brieven komen ons twee totaal verschillende persoonlijkheden tegemoet. De empirisch ingestelde, voorzichtige Geyl en de gepassioneerde, bevlogen Gerretson, die volk en vrijheid met hoofdletters schrijft en ‘het nationale’ en Oranje boven in het hoofd heeft. Als historicus is de laatste de man van de grote, absolute lijn (‘Brussel 1830 = Batavia 1945’), die zich ook waagt aan voorspellingen. Bij voorbeeld over de te verwachten invasie, die hij met zekerheid in de Duitse Bocht aankondigt. En die dan later zijn definitieve ongelijk toegeeft als de invasie in Normandië DE invasie blijkt te zijn. Als persoon mogen zij elkaar wel, ze zijn vol zorg voor elkaar. Als Gerretson een lijk op straat ziet liggen naast een Duitse auto waarschuwt hij zijn collega zich dan niet bij volstrekte noodzaak op straat te begeven. Maar soms ook krijgt men de indruk dat zij gloeiend de pest aan elkaar hebben. Beiden hebben de nodige zelfspot, maar zijn ook ijdel en staan bol van de ambitie grote, belangrijke werken aan de geschiedenis te wijden, waartoe zij elkaar ook aansporen.
De wijze waarop Van Hees en Puchinger deze brieven hebben verzorgd en toegelicht, verdient bewondering. Waar mogelijk zijn namen en gebeurtenissen van de nodige aantekeningen voorzien. Het resultaat is een boek dat ver uitgaat boven een persoonlijke briefwisseling. Via de brieven en de daarin verwoorde standpunten van deze twee historici, die een gretige belangstelling hadden voor wat er om hen heen gebeurde, krijgen we een ongemeen boeiend beeld van de oorlogsjaren.