| |
| |
| |
Van quantum-mechanica en Parsifal
Rudy Kousbroeks speelse, inventieve en onthullende roman
Vincent en het geheim van zijn vaders lichaam door Rudy Kousbroek Uitgever: De Bezige Bij 211 p., f35,-
Nienke Begemann
Het is in een oogopslag duidelijk dat de roman Vincent en het geheim van zijn vaders lichaam het merkwaardigste boek is dat sinds lange tijd in Nederland is verschenen. Het is ook het merkwaardigste, amusantste, onthullendste en waarschijnlijk belangrijkste boek dat Rudy Kousbroek tot nu toe heeft geschreven.
Het is een prachtig uitgegeven beeldverhaal met ondergeschreven tekst, waarvan de plaatjes niet bij het verhaal zijn getekend, maar waarvan het verhaal integendeel bij de plaatjes is ‘gevonden’. Alleen het thema van de roman was gegeven. Zoals Kousbroek in zijn Nabetrachting uitlegt, komen de illustraties bijna allemaal uit ingebonden jaargangen van negentiende-eeuwse periodieken, Les bons romans, een geïllustreerd weekblad waarin uitsluitend feuilletons verschenen, en Le monde illustré, gewijd aan kunst en actualiteiten, die hij in de jaren vijftig op de Parijse vlooienmarkt kocht. De noodzaak om aan de hand van die soms onhandige, vaak nostalgisch-romantische, en soms gruwelijke gravures (treinen andere rampen zijn niet van de lucht) een verhaal te vertellen, ontstond door familiaal toeval: een vierjarig dochtertje dat de bladen doorkeek en insisteerde op een nauwkeurige verklaring van alles wat er op de plaatjes gebeurde. Zo verzon Kousbroek tussen neus en lippen een verhaal dat die prenten, die voor het oog geen enkel verband met elkaar hadden, dat ook niet konden hebben, aan elkaar verbond, zonder dat hij enig idee had van de oorspronkelijke begeleidende teksten.
Het idee om op dezelfde manier een roman te schrijven was de volgende stap. ‘Na enige mislukte pogingen’ verscheen Vincent ten slotte in wekelijkse afleveringen in NRC Handelsblad in 1975-76, onder het pseudoniem Fred Coyett. De rustige Fred van toen en de Kousbroek van nu vertelt in zijn Nabetrachting dat hij zich weliswaar steeds aan dezelfde spelregels hield: alles op de plaatjes en in het verhaal moest iets betekenen, en ieder detail van iedere prent moest verklaard kunnen worden zonder in strijd te komen met het voorafgaande of het vervolg van het verhaal, maar dat het verhaal op een gegeven moment ook een eigen dwingend leven ging leiden. Dat zal de situatie niet vergemakkelijkt hebben, het vinden van de 241 illustraties van dit boek, tussen de duizenden prenten in de tijdschriften moet op zichzelf al een moordend werk zijn geweest. Kousbroek verbaast zich, nog steeds in zijn Nabetrachting, over het feit dat de logica die de prenten moest verbinden ook werkelijk gevonden werd - en als speciale kluif voor critici en besprekers voegt hij er nog losjes aan toe dat het ontbreken van toeval ‘in zekere zin’ het onderwerp van zijn boek is. Dat slaat niet alleen op het eigen dwingende leven van het verhaal.
‘Is dit dan het geheim?’ (Uit: Vincent en het geheim van zijn vaders lichaam)
Wie geïnteresseerd is in de logica en de regressieve natuur van de inventiviteit, of creativiteit, en het verband tussen humor, wetenschap en kunst, vindt in The Act of Creation van de door Kousbroek zowel bewonderde als enigszins gewantrouwde Arthur Koestier veel van zijn gading, veel ook dat in direct verband staat met Vincent. Met het uitzetten van het spoor van het toeval als sleutel tot Vincent geeft Kousbroek al aan dat het boek zich beweegt op het terrein dat de door hem bewonderde surrealisten in het begin van deze eeuw zijn begonnen open te leggen. De exploratie van de onderwereld van het onbewuste, die inderdaad zijn eigen logica heeft, door bij voorbeeld het zeer gerichte uitbuiten van de toevalstreffers van de inventie, de bizarre, vaak tamelijk zwarte humor die daaruit voortkomt, waarover later meer - dat alles hoort tot de stock-in-trade van het surrealisme. Maar naast het procédé van het werken met uit ieder verband gelichte plaatjes die het verhaal paradoxaal vooruit helpen, introduceert Kousbroek nog een ander, geheel nieuw element in Vincent: de letterlijk onvoorstelbare, en daarom tot zijn woede vaak tot mystiek geouwehoer leidende theorie van de ‘Vele Werelden’, een van de richtingen in de quantumfysica en ongeveer de meest verwarrende materie waar iemand zich mee bezig kan houden. Hij doet dat op een onnavolgbaar inventieve, speelse manier, zodat je er als gewoon lezer eigenlijk niet de minste moeite mee hebt en je nauwelijks realiseert wat er gaande is, tot je de moeite neemt Kousbroeks toespelingen na te trekken.
De onderwereld, waarin Vincent het geheim van zijn vaders lichaam ontraadselt, is niet zozeer de Hades waarin Orpheus zijn Eurydice zocht, maar een nachtmerrie-achtig rijk dat achter de deur ligt van het Schrödingerhuis (niet te verwarren met Rietvelds Schröderhuis, waar alles licht en orde is). Nu bestaat er in de quantum mechanica een fameus dilemma, opgesteld door de beroemde fysicus Schrödinger, dat bekend staat als ‘Schrödingers Kat’. Het wordt als volgt omschreven in The Dancing Wu Li Masters van Gary Zukav (voor de Nederlandse vertaling schreef Kousbroek de inleiding): ‘A cat is placed inside a box. Inside the box is a device which can release a gas, instantly killing the cat. A random event (the radio-active decay of an atom) determines whether the gas is released or not. There is no way of knowing, outside of looking into the box, what happens inside it. The box is sealed and the experiment is activated. A moment later, the gas either has been released or has not been released. The question is, without looking, what has happened inside the box.’
| |
Nachtmerrie
Er zijn verschillende oplossingen voor dit probleem, die ik hier niet allemaal kan geven omdat de ruimte het niet toelaat. Maar in de optiek van de quantum mechanica is het in ieder geval zo dat het lot van de kat voor ons niet bepaald is totdat we in de doos gekeken hebben - de kat is er domweg niet totdat we hem hebben gezien. Maar volgens een nog verder afgesplitste richting binnen de quantum mechanica gebeurt er ver- | |
| |
volgens iets dat nog veel vreemder is: ‘According to the Many Worlds Interpretation, at the instant that we look into the box, the world splits into two branches, each with a different edition of the cat. The wave function representing the cat does not collapse. The cat is both alive ánd dead. In one branch of the world, the cat is dead, and that is what we see. In another branch of the world, the cat is alive, and that is what we see. In both branches of the world, different editions of us do the seeing.’
Deze verbijsterende, zich vertakkende, zich afsplitsende werelden zijn de nachtmerrie van het Schrödingerhuis. Vincent kan bij voorbeeld maar één keer met open ogen door de deur naar binnen, en niemand die er woont kan meer naar buiten (tenzij geholpen door ‘Wollstonecraft’). Zodra Vincent binnen het huis of ‘de doos’ is, grijpt hij in de gebeurtenissen in, en tegelijkertijd wordt hij zelf door het zien van wat er binnen gebeurt veranderd: hij splitst zich op in meerdere Vincenten, die ieder een andere loop van het verhaal volgen. Een van de Vincenten pleegt zelfmoord, bij voorbeeld, en een andere blijkt al door een evenknie vermoord te zijn. Er kruipt een onzegbaar droevige noot in het relaas als het de vertellende ‘hoofd-Vincent’ niet lukt ‘zich zelf op te heffen’.
| |
Ontmythologisering
Het virtuoze van Kousbroeks roman is dat het een van de meest onthutsende resultaten van de quantumfysica verwoordt en verbeeldt, en tegelijkertijd ook de wanhopige reactie erop van iemand die probeert decent rationeel te blijven denken. Wanhopig, want de wereld blijkt ook in de meest geavanceerde subatomaire wetenschap geen cent beter of mooier of beter georganiseerd dan we al dachten - integendeel. Het Schrödinger-huis is zowel een nieuwe versie van de onderwereld die we uit sprookjes en nachtmerries kennen, als Kousbroeks stoutmoedige poging om de wereld zoals hij hem kent emotioneel en intellectueel te assimileren. Dat heeft niets met knappe jongetjesvertoon van geleerderigheid te maken - het is ondanks alle grappen, misschien wel dank zij alle grappen, een serieuze poging om zoveel mogelijk van de realiteit te vangen binnen het raam van een fantastische roman. Dat de toon waarop dit alles gebeurt zo lichtvoetig, bijna luchthartig blijft, is een van de wonderen van Vincent - en het bewijs dat het Kousbroek inderdaad gelukt is.
Niemand die hem tot nu toe heeft gevolgd in zijn pogingen tot ontmythologisering van het denken, zijn gevechten tegen de irrationaliteit en zijn heroïsche bemoeienissen om zijn landgenoten te doordringen van de noodzaak zich bezig te houden met de ontwikkelingen in de wetenschap, in plaats van er als schichtige hazen voor op de vlucht te slaan, zou van deze eerste roman van Kousbroek eigenlijk iets anders hebben kunnen verwachten. Toch schijnt het boek door de meeste critici niet zo erg te worden gewaardeerd, en zeker niet te worden begrepen, of herkend voor wat het is.
‘Het is maar beter als ik niet meer kijk, dacht Vincent; als ik dat een poosje volhoud wen ik er misschien wel aan’. (Uit: Vincent en het geheim van zijn vaders lichaam)
Het vreemde daarbij is dat zelfs het traditioneel-literaire plot van Vincent in de besprekingen die ik heb geleden niet wordt genoemd. ‘Vincent St. Edna Millay’ is niet alleen een toespeling op de Amerikaanse dichteres met de omgekeerde naam, of op de niet zo erg deugende, artistieke, neurasthenische, sardonische neef van Eline Vere (ook dokter Reijer maakt zijn entree in het verhaal), en de in krankzinnigheid ondergegane Van Gogh (het Schrödingerhuis staat in de Rue Mystagogue), maar hij is vooral een fantastische verschijning van de mythische, archetypische figuur van Parsifal, de naïeve, onschuldige ridder van Koning Arthur, die op zijn queeste naar de heilige graal belandt op het slot van de gewonde Visserkoning, waar hij de graal in volle glorie aanschouwt. Maar omdat hij verzuimt te vragen naar de functie van de graal (‘het waarom van dingen’ in Vincent) - de vraag die de wond van de Visserkoning zou kunnen genezen en heil zou kunnen brengen aan het Wasteland van zijn rijk - wordt hij veroordeeld tot een ronddolen over de aarde, op zoek naar het graalslot, dat hij pas veel later, gerijpt en gelouterd, terugvindt. Dan stelt hij ook de verlossende vraag en wordt hij opvolger van de graalridder.
De vele verschillende versies van het Parsifal-verhaal hebben een aantal vaste motieven gemeen, die ook in Vincent opduiken. Het eerste is het motief van de Wraaktocht - de held begint zijn tocht met het verlangen zijn vader (of oom) te wreken; het tweede dat van het Verlossen uit een betovering - de held bezoekt een betoverd kasteel (het Schrödingerhuis) waar hij bovennatuurlijke wezens aantreft die alleen door een heroïsch sterveling verlost kunnen worden. De held moet daarvoor sommige dingen doen of weten. Als hij faalt verdwijnt het kasteel of verlaat hij het onopgemerkt en ongeholpen.
Het derde motief is dat van de Grote Dwaas - meestal een jongeling die ver van de wereld en in onwetendheid van werelds gedrag opgroeit, maar naar de wereld terugkeert, zijn weg terugzoekt naar de heldengroep waartoe zijn vader behoorde, en ten slotte de grootste held van allen wordt. (Dit motief verklaart niet alleen de onschuld van Vincent, maar ook de eenvoudige, kinderlijke toon waarop het verhaal wordt verteld.) De Grote Dwaas heeft trouwens ook aspecten van de heilige dwaas, een traditionele rol van de kunstenaar in onze cultuur. Het vierde motief is dat van de Visserkoning en zijn verwoeste rijk, dat hierboven al is aangeduid. Ten slotte zijn er nog fysieke attributen die in alle versies opduiken, zoals een wonderbaarlijke lans (de pijl naast het op de grond liggende lichaam op een prent die meerdere malen terugkomt, die Vincent eerst ‘leest’ als een richtingaanwijzer), en de schaal, die heel alledaags terugkeert in de vorm van het bord waarvan Vincents vader zit te eten als hij hem eindelijk terugvindt.
| |
Transsubstantiatie
In al deze details volgt Kousbroek het Parsifal-verhaal tot in de kleinste kleinigheden, ook al wordt alles net anders dan het in het oorspronkelijke verhaal was - een beetje op de manier waarop je in dromen elementen van bekende oorsprong in nieuwe vreemde verbanden terugziet. Maar verder vormt hij de legende van Parsifal om tot een plot waarin de graal van een magische heilige schaal die ooit gebruikt werd om het bloed van onze lieve heer in op te vangen verandert in ‘het geheim van zijn vaders lichaam’, dat dan nog veel mysterieuzer en tegelijk concreter blijkt te zijn dan de christelijke
| |
| |
transsubstantiatie. Dat geheim is zowel het verdwijnen, een duidelijke verwijzing naar de dood, als het veranderen: Vincents vader had een baarvader ontwikkeld en blijkt ten slotte met een de Muinck-Keizersnede (een prachtige variatie op de wond van de Visserkoning) verlost te zijn geworden van een dochter. Zijn verdwijning, drie jaar voordat Vincent begint, had te maken met fatsoensoverwegingen, er moest toch een plaats gevonden worden waar de baby, die steeds zichtbaarder groeide in zijn buik, in het geheim ter wereld gebracht zou kunnen worden. De rest van het geheim, hoe kwam de baby erin, wordt opgelost als Vincents vader hem ten slotte vertelt dat Tristouse, Vincents droomgeliefde, het meisje dat helderziend maakt, door haar ‘Wollstonecraft’ de verwekster van het kind was.
De verwikkelingen met Tristouse maken van Vincent de ‘tedere, gejaagde, logische, treurige, eenzame liefdegeschiedenis’ in overtreffende trap, die op de achterflap van het boek wordt aangekondigd. Het is niet een verhaal apart, Vincents ontraadseling van het geheim van zijn vaders lichaam begint in de armen van Tristouse, zoals de begeleidende illustratie ontroerend en huiveringwekkend laat zien. Dat daarmee een merkwaardige draai wordt gegeven aan de conventionele Oedipale theorie is niet alleen een grap - door het hele boek heen speelt Kousbroeks treuren om de vader die, zoals de vader van Ferndinand in The Tempest is getransformeerd ‘into something rich and strange’ door de ‘sea change’ van de dood.
De moeder van Vincent treedt maar een paar keer op en vertoont dan heksachtige trekken: de laatste keer is de scène waar Vincent probeert zich zelf op te heffen door zich zelfals-baby dodelijke druppels toe te dienen, waarbij zijn vader ontbreekt: ‘Wat hem verbaasde was de onverschilligheid die uit alle voorbereidingen sprak. Toch leek iedereen heel goed te weten wat er ging gebeuren. De enige die misbaar maakte was een oude kindermeid - en die herinnerde hij zich niet eens.
Tristouse vertoont eenzelfde onverschilligheid - als Vincent haar droog kust na een hachelijk avontuur in een rivier, heeft ze alleen oog voor de trein die gehaald moet worden, en ze laat zich op voor Vincent smartelijke onbegrijpelijke wijze bezitten door Harrie de beestmens, zonder eronder te lijden - integendeel. En ten slotte laat ze zich bevrijden uit de Schrödinger-wereld, zonder erg serieus te protesteren, hoewel zij, in tegenstelling tot Vincent, wéét dat haar minaar daar dan zal moeten blijven. Maar droombeelden moeten vrij kunnen circuleren, dat is waar, er is geen gebrek aan poetic justice in Vincent. En dat Vincent voortdurend verkeerd kiest, dat hij de trouwe Gosh verlaat voor de dubbelzinnige Tristouse, ach dat is van het begin af duidelijk: hij is nu eenmaal zo onnozel en trouw als een Ierse Murdog.
Zijn enige troost zal zijn inderdaad weergevonden vader moeten zijn, maar in welke wereld? Vanachter de glazen ondoordringbare wand van de onderwereld waaruit hij niet meer kan ontsnappen, ziet hij Tristouse nog even op hem wachten, dan draait ze zich om en loopt weg.
‘Vincent kon zich er niet toe brengen om weg te gaan. De uren gingen voorbij en verlangend keek hij naar het landschap, dat zich voor hem uitstrekte als in een droom: zo afwisselend, zo mooi, zo nieuw. Daar ergens was Tristouse nu: zij kon er gaan, staan en doen zoals zij wilde. Het is maar beter als ik niet meer kijk, dacht Vincent; als ik dat een poosje volhoud wen ik er misschien wel aan.’
Hoe hilarisch de grappen in Vincent zijn, en hoe raak de uithalen naar alles en iedereen aankomen, daarover zou een heel ander stuk te schrijven zijn. Voor mij wordt het boek in laatste instantie toch gedragen door passages als deze, waarin de naakte eenzaamheid, de isolatie, het gevoel dat een mooie wereld alleen voor anderen bestaat, zo gezuiverd van iedere mooischrijverij overkomt.
| |
Guido Gezelle
Zulke kale, bewogen passages staan in wonderlijk contrast tot het komische sardonische subplot - het stelen van het dagboek van Vincents vader en het ontvoeren van Tristouse door leden van het ‘Zwarte Bevrijdingsleger van de pas sinds kort zelf bevrijde Helvetische Volkstheocratie’. Dat hele verhaal is een gruwelijk zwarte satire op de r.k.-kerk, de Chinese Culturele Revolutie en zijn westerse aanhangers, Zwitserland, en het ‘dialectisch structuralisme’. Aan het hoofd van de Volkstheocratie staat de Grote Stoelganger Guido Gezellig, bezig met zijn Great Sleep Forward, wiens heilige teksten te pas en te onpas door het Bevrijdingsleger worden geciteerd, zoals bij het ‘afnemen van een biecht’, waarbij een martelscène wordt afgebeeld. Het slachtoffer ligt vastgebonden op een pijnbank en zijn voeten worden boven een vuur geroosterd en met pek bedropen.
‘Er was een biecht in volle gang; de korporaal kon nu ook beter verstaan wat er gezegd werd: “Dit voetje en dat voetje... ze zullen zo rood als de roozekens blinken... Lijk bezekes onder de blaren...”
Hoe nauwkeurig-beeldend zijn de gedichten van onze nationale bevrijder toch, dacht de korporaal met bewondering: die voeten zitten inderdaad onder de blaren, en ook de kleur klopt precies.’
Aan de doeltreffendheid van zo'n passage hoeft niet te worden getwijfeld, maar ik geloof niet dat het alleen kleinzerigheid is, als ik moeite heb met de genadeloze afbraak van Gezelle - ondanks zijn zwarte rokken toch een van de grootste Nederlandse dichters - ook al zie ik best dat Kousbroek hier ook briljant de hele Fragwürdigkeit van poëzie, en het mallotige geschrijf van literaire critici aan de kaak stelt. Het hele subplot, dat is mijn enige ‘bezwaar’ tegen Vincent, is in mijn gevoel te verwijderd van waar de roman over gaat, ook al wordt het verhaaltechnisch gezien heel knap met het hoofdverhaal verstrengeld. Misschien zit ik met het probleem van de keerzijde van de medaille, die aan de bovenkant zo prachtig glanst dat er aan de onderkant wel een hoop ‘schaduw’ verzameld zal zijn, om het maar eens duidelijk te zeggen. Voor andersoortige lezers is de ‘Helvetische Volkstheocratie’ waarschijnlijk het mooiste van het hele boek. Ik houd meer van de stukken waar Vincent zijn Tristouse kortstondig kan beminnen, en waarin alle raadsels van het universum eigenlijk binnen de erotiek blijken te liggen’:
‘Ik wou dat er niets anders bestond dan jij, zei Vincent in haar oor. Waarom zijn er ook nog andere dingen? Wie heeft daar wat aan, en voor hun eigen plezier bestaan ze ook niet. Jij bent de enige dat ik verder nog wil zien, horen, proeven, voelen, ruiken. Dat is het enige waar mijn zintuigen voor dienen, daar zijn ze voor gemaakt. De rest is geruis, storende bijgeluiden, ongewenst licht in de camera. Al het andere dan jij mag nu wat mij betreft worden opgeheven. O Tristouse, ga alsjeblieft nooit meer van me weg. Hij omarmde haar alsof zijn leven er van af hing, en hoewel Vincents wensen op langere termijn niet verwezenlijkbaar waren gingen ze toch tenminste voor een kortere termijn in vervulling. Het wonder bleek zelfs voor meerdere herhalingen vatbaar.’ Wat mooi, denk ik dan, en wat leuk, en precies zoals het is, zie je wel.
Veel aspecten van Vincent, zoals Kousbroeks onstuitbare woorspelingen, en zijn toespelingen op ‘prominenten’, op het feminisme, op de krachten van het wollige denken, die het zulke verrukkelijke lectuur maken, moeten hier onbesproken blijven - ruimte en tijd ontbreken. Om ten slotte samen te vatten wat hij voor ogen moet hebben gehad met zijn roman volgt hier ten slotte een gedenkwaardige voorspellende passage uit zijn artikel over LSD in Het Avondrood der Magiërs van 1970, dat ik ‘toevallig’ las toen ik met dit stuk bezig was:
‘een regressie is weliswaar een essentieel onderdeel van het vermoedelijke proces van inventie en ontdekking: hel is het mechanisme waarmee een “verlossing” van de gangbare perceptie van de werkelijkheid bereikbaar is, een afdaling naar de affectieve wereld van vóór het geven van betekenis. Maar deze fase is waardeloos als hij niet gevolgd wordt door de vondst van een nieuwe manier om de werkelijkheid iets te laten betekenen. En dat blijft een kwestie van “talent”, d.w.z. van de nog steeds onbegrepen mélange van intelligentie, oorspronkelijkheid, inspanning, wil, etc. die LSD niet vermag te geven, zomin als iets anders.’ Met Vincent heeft hij ruimschoots aan zijn eigen opdracht voldaan; zijn talent is nooit eerder zo volledig en zo verbluffend overtuigend bewezen.
|
|