Ontmaskerde beelden, ontbrekende werkelijkheid
Over ‘Het goede leven’ van Lodewijk en Emma Brunt
Het goede leven door Emma en Lodewijk Brunt Uitgever: De Arbeiderspers, 272 p., f34,50
Hans Achterhuis
Een beroemd adagium van de Engelse filosoof Popper luidt dat men bij de bestrijding van verderfelijk geachte ideeën en stromingen er goed aan doet de sterkste vertegenwoordigers ervan als doelwit te kiezen. De juistheid van deze uitspraak ligt voor de hand. Wie zich er niet aan houdt, zal al snel het verwijt krijgen dat hij het zich wat al te gemakkelijk maakt, dat hij de voorkeur geeft aan het schot voor open doel boven de moeizame via argumenten plaatsvindende ideeënstrijd.
Emma en Lodewijk Brunt ontkomen met hun publikatie Het goede leven allerminst aan het bovenstaande verwijt. In hun ongetwijfeld amusante beschrijvingen van de nieuwe etiquette op velerlei terrein - van geboorte via ouderschap en relaties tot aan de dood toe - hebben zij zeker niet de sterkste vertegenwoordigers van het door hen bestreden ‘goede leven’ als tegenstanders gekozen. Zeker, ze hebben ‘uit de gewone voorraad van de boekwinkel in de kleine provinciestad, waar we wonen’, een aantal goed verkochte moderne etiquetteboeken, van auteurs als Kübler-Ross, Anja Meulenbelt en Swami Deva Amrito (Jan Foudraine) bij elkaar gehaald. Te gemakkelijk nemen zij hierbij echter aan dat er een relatie bestaat tussen het verkoopsucces van een bepaald boek en de kwaliteit en representativiteit ervan.
Het vreemde is dat met name Emma Brunt zich helder bewust moet zijn geweest van althans de mogelijkheid van bovenstaande verwijten. In haar voorwoord bij de bundel Vrouwenwijsheid van Annie Romein-Verschoor verwijst zij namelijk verschillende malen met bewondering naar het bekende, felle artikel dat deze tegen Maarten 't Hart geschreven heeft. Helaas, wat Annie Romein daar over 't Hart en diens aanvallen op het feminisme zegt, is letterlijk van toepassing op de aanvallen die Emma Brunt in dit boek op de door haar verworpen bewegingen doet. ‘'t Hart heeft als meer gelijkhebbers de neiging een zwakke tegenpartij uit te zoeken. Dat zijn in dit geval (...) de doordrammers, de keiharde versimpelaars, die feministen die menen zoveel duizend jaar vrouwenverachting alleen te kunnen rechtbreien door zich nu ineens op de mannenverachting te werpen. En die daardoor voor de bestrijder die zijn citaten goed kiest, als het ware zelf het materiaal leveren om een karikatuur van ze te maken.’ Annie Romein voegt hier nog aan toe, dat als dit materiaal niet geschikt is voor een karikatuur het door 't Hart wel in die richting wordt bijgesneden. En ook deze laatste uitspraak, geldt weer voor de werkwijze van de Brunts in Het goede leven.
Emma en Lodewijk Brunt, foto Steye Raviez
Bovenstaande verwijten wil ik kort illustreren, waarbij het voor de hand ligt met het eerste hoofdstuk, dat over de dood handelt, te beginnen. Wat in dit hoofdstuk allereerst opvalt is dat de auteurs een boek, dat zij zelf min of meer als standaardwerk omschrijven: Philippe Ariès', L'Homme devant la Mort - niet in hun literatuurlijst opvoeren. Ze beperken zich tot enkele uitspraken van Ariès uit een interview. Dat zij dit standaardwerk niet bestudeerd hebben, kan verklaard worden uit het feit, dat zij, zoals ze in hun inleiding stellen, ‘in de korte tijd die we ter beschikking hadden (...) talrijke geschriften hebben doorgebladerd’. Welnu, een interview bladert altijd lekker weg, vergeleken met het inderdaad moeizame geploeter door het werk van een wereldvermaard historicus. Maar dat je op deze manier je eigen positie ten opzichte van de door jou bestreden tegenstanders wel erg verzwakt, zal, hoop ik, wel duidelijk zijn.