Liever de kamerjas dan de uitgaansjas
Jean Paul: de eerste Duitse schrijver die van de pen leefde
Het leven van Quintus Fixlein door Jean Paul vertaling: Ingeborg Lesener Uitgever: De Bezige Bij, 211 p., f34,50
Wil Rouleaux
Hij was, zo valt te lezen, de eerste Duitse schrijver die van de pen leefde. Zijn werken werden meer gelezen dan die van zijn tijdgenoten Goethe en Schiller, zijn invloed op de negentiende-eeuwse Duitse literatuur is nauwelijks te overschatten. Rond de eeuwwisseling noemde Hermann Hesse hem ‘eine der grössten Dichterbegabungen aller Zeiten’. Toen enkele jaren geleden zijn verzamelde werk in een goedkope paperbackeditie verscheen, werden er binnen enkele maanden meer dan tienduizend van verkocht.
We hebben het over Johann Paul Friedrich Richter (1763-1825), die later uit bewondering voor Rousseau de schrijversnaam Jean Paul zou aannemen. Jean Paul werd als oudste zoon van een predikant annex onderwijzer geboren in een klein plaatsje niet ver van Bayreuth. Na het overlijden van zijn vader stelde een zogeheten testimonium paupertatis hem in staat om met vrijstelling van inschrijf- en collegegeld in Leipzig theologie te gaan studeren. Buiten zijn hoofdrichting had Jean Paul nog belangstelling voor tal van andere vakken, hetgeen resulteerde in dikke delen met aantekeningen, uittreksels en verwijzingen, die hem later als schrijver te stade zouden komen. Na enkele jaren moest Jean Paul wegens hoge schulden Leipzig ontvluchten, waarna hij als huisonderwijzer op het platteland het hoofd enigszins boven water wist te houden. In 1793 verscheen zijn eerste roman, Die unsichtbare Loge, waarin de beroemde idylle was opgenomen die later onder de titel Das Leben des vergnügten Schulmeisterlein Maria Wuz in Auenthal een zelfstandig leven zou gaan leiden.
Jean Pauls definitieve doorbraak kwam echter pas twee jaar later met Hesperus oder fünfundvierzig Hundsposttage, een zeer lijvige ontwikkelingsroman die niet alleen het succes van Goethes Werther (1774) evenaarde, maar die tevens - men ontwierp speciale Jean Paul-kleding en verpakkingen - voor een vergelijkbare rage zorgde. Jean Paul was een gevierd schrijver, hij stond op vertrouwde voet met de bekendste vorstenhuizen en werd in Weimar door Goethe ontvangen.
In 1797 verscheen Siebenkäs, een roman die algemeen als de eerste Duitse huwelijksroman wordt beschouwd, en die, evenals het overige werk van Jean Paul, sterk beïnvloed is door Laurence Sterne. In 1803 - de schrijver was na vele amoureuze avonturen inmiddels definitief beland bij de dertien jaar jongere Karoline Mayer - verscheen het uit vier delen bestaande Titan, het enige werk van de schrijver dat qua vorm en inhoud enigszins aansluit bij de klassieke werken van Goethe en Schiller. Nauwelijks een jaar later verscheen met de kunstenaarsroman Flegeljahre het laatste en tevens toegankelijkste van zijn grote werken. In 1804 trok Jean Paul met zijn gezin terug naar Bayreuth, waar in de laatste twintig jaar van zijn leven, behalve wat minder bekend literair werk, zijn ideeën over pedagogie, filosofie en esthetica gestalte zouden krijgen.
Toen Jean Paul in 1825 stierf, beleefde het Biedermeier zijn eerste bloeiperiode; opgegroeid was Jean Paul daarentegen in het tijdperk van de Verlichting. Daartussenin maakte hij achtereenvolgens de Sturm und Drang-periode mee, ervoer de invloed van classicisten als Goethe en Schiller, maar was tevens een tijdgenoot van grote romantici als Novalis, Tieck en Hoffmann - geen wonder dan ook dat zijn werk zich nauwelijks afdoende laat etiketteren. Hij verenigde al deze stromingen zo ongeveer in zich, was beurtelings rationalist en sentimentalist, nu eens opvoeder van het volk met een sterk didactische inslag, dan weer dweepziek romanticus. Over één ding echter kan nauwelijks twijfel bestaan: Jean Paul was, in stijl en compositie, allesbehalve een schrijver van afgeronde, harmonieuze kunstwerken in de trant van de grote Weimarianen. Zelf beschouwde hij zich trouwens in de eerste plaats als humorist en republikein, en inderdaad heeft men wel, wat die laatste eigenschap betreft, zijn werk proberen te duiden als dat van een groot revolutionair schrijver. Daar staat echter tegenover dat Jean Paul tevens de schrijver is van apolitieke idyllen, en dat deze werken tot op de dag van vandaag tot zijn populairste en beste gerekend worden. Zoals bij voorbeeld het kleine Schulmeisterlein Wuz, of het werk dat drie jaar later verscheen, in 1796, en dat nu voor het eerst in een integrale Nederlandse vertaling verschijnt: Het leven van Quintus Fixlein.
Voor Egidius Zebedäus Fixlein, een kersverse leraar aan het gymnasium van Flachsenfingen, is zojuist de zomervakantie aangebroken als hij zich, begeleid door zijn poedel en een van zijn leerlingen, naar zijn geboortedorp Hukelum begeeft, waar zijn moeder als weduwe een huisje in de kasteeltuin bewoont. In Hukelum wordt Fixlein ontboden door zijn adellijke peettante, Vrouwe von Aufhammer, die juist op haar sterfbed ligt. De barones belooft Fixlein het conrectorschap aan zijn gymnasium te bezorgen, maar de diepste wens van haar beschermeling blijkt toch het predikantenambt in Hukelum te zijn. ‘De zieke verzocht hem een proefschot af te vuren, namelijk een preek te houden aan haar ziekbed. Mijn hemel! Hij hield een van zijn beste.’
Fixleins wens echter gaat voorlopig nog niet in vervulling, maar wel valt hem binnen enkele maanden het conrectorschap ten deel - waarbij een belangrijke rol speelt dat men ervan uitgaat dat Fixlein, zoals alle mannelijke Fixleins, op zijn tweeëndertigste zal sterven, waardoor de baan snel weer vacant zal zijn. Fixlein zelf weet zijn exacte leeftijd niet omdat het kerkregister is afgebrand, maar in ieder geval denkt hij de tweeëndertig al gepasseerd te zijn, en aldus ‘door het schelmenjaar te zijn heengegleden’.
Bij het overlijden van Vrouwe von Aufhammer blijkt deze aan Fixlein een groot vermogen te hebben nagelaten, waardoor de conrector zich op staande voet verlooft met freule Thienette. Korte tijd later, na het overlijden van de Hukelumse predikant. krijgt Fixlein door een merkwaardige naamsverwisseling de begeerde betrekking in zijn geboortedorp. De post is eigenlijk toegewezen aan een zekere Hans von Füchslein, en als deze de vergissing bemerkt, krijgt hij ‘een kleur gemengd uit rode bolus, groen krijt, klatergoudgeel en vomissement de la reine.’
Fixlein heeft nu alles wat hij begeert, hij vestigt zich in Hukelum, trouwt met Thienette, en wordt na enige tijd vader. Plotseling echter duikt een document op waaruit blijkt dat hij pas eenendertig is. Fixleins doodsangst slaat toe - maar juist op dat moment besluit de verteller om zelf in het verhaal in te grijpen. Hij probeert Fixleins ‘inbeelding door inbeelding’ te genezen, hetgeen hem ten slotte ook lukt: ‘Ik gelastte iedereen zich van de patiënt te verwijderen, alleen zijn moeder moest, terwijl de vurigste meteoren voor zijn koorstachtige ziel heen en weer vlogen en sisten, bij hem gaan zitten en hem aanspreken alsof hij een kind van acht was.’