Rond Michel Leiris
Een dubbelnummer over de eenentachtigjarige schrijver
Autour de Michel Leiris L'ire des vents 3-4 Uitgever: Rue des Fossés Saint Jacques 75005 Paris, 233 p., 96 fr.
Rein Bloem
In de slechtst denkbare presentatie is onlangs verschenen de vertaling van Michel Leiris' L'age d'homme (1939), het voorspel van zijn levenswerk, de autobiografische suite in vier delen van La règle du jeu (Biffures, 1948; Fourbis, 1955; Fibrilles, 1966 en Frêle bruit, 1976) die doorklinkt in het boek waaraan de eenentachtigjarige schrijver nu bezig is.
De vertaling (uitgebracht onder de titel Arena, De Arbeiderspers), gebruikt zonder vermelding een aantal herziene drukken door elkaar en opent met het essay ‘Over de literatuur beschouwd als een stiergevecht’, door Leiris als náwoord bij de tweede en latere drukken opgenomen. De uitgave heeft een verschrikkelijke flaptekst en op het omslag een reproduktie van de helft van een Cranach-tweeluik, Judith en Lucretia, die samen met het hoofd van Holophernes het drievoudig beeld vormen waaraan het hele levensverhaal van Leiris is opgehangen. Een Franse pocketuitgave geeft ook op het omslag dat halve beeld, tot ergernis van de schrijver, die blij was dat VN (29 mei 1976) de volledige afbeelding gaf.
En verder niets: geen verantwoording van de naamsverandering of de gebruikte drukken, geen begeleidend essay of bibliografie of ook maar een korte introductie, zodat deze ongewone, alle tradities doorbrekende autobiografie het moet stellen zonder context en situatie.
Gelijk met de vertaling (waarover later misschien meer) verscheen als een staaltje van hasard objectif (wetmatig toeval) dat Leiris, die ooit als surrealistisch dichter begonnen is deugd zal doen, een dubbelnummer van het tijdschrift L'ire des vents, Autour de Michel Leiris. Zo schitterend uitgegeven met reprodukties van Picasso, Giacometti, Masson, Francis Bacon (in kleur!) dat men zich het niet moet laten ontgaan.
Naast essays van onder andere Pierre Chappuis, André du Bouchet, Denis Hollier en Edmond Jabès, die het hele werk, ook het etnografische, bestrijken, staat er een stieregevechtgedicht van Erich Arendt in. De liefst negentien fragmenten van Leiris zelf uit zijn boek-in-wording, Le ruban au cou d'Olympia (het lint om de hals van Olympia, het geruchtmakende smakelijke naakt van Manet) spannen de kroon.
Michel Leiris door Pablo Picasso
In het eerste nummer van L'ire des vents (1978) was ook al zo'n fragment verschenen, Les Hauts-de-Bühl, dat André du Bouchet nu voorziet van een commentaar, uitgaande van de onherstelbare vlek die de propere Leiris in een Kurort op zijn maatkostuum incasseert. Die nietige vlek wordt een woord, tache, dat niet alleen aanleiding is tot poëtische bespiegeling, maar zelf poëzie wordt, een gat in de muur van de pagina, een opening in het zwijgen:
ongeluk, opnieuw, maar het losgewoeld, vrij gekomen
woord is geen middel meer. het zou poëzie genoemd
kunnen worden, of ook: niets.
Du Bouchet raakt hier aan de essentie van Leiris' autobiografische recherche, ooit begonnen op een ‘uur van de waarheid’ (het stieregevecht), maar die meer dan veertig jaar lang niets anders opleverde dan woorden die het doel missen, totdat in Frêle bruit (dat eerst Fibules: sluitstukken, gespen zou heten!) de volgekalkte bladzij van de eerste drie delen wordt doorbroken en een glimp van een tweede eigen leven, de poëzie, wordt waargenomen. Denis Holier beschrijft déze vorm van autobiografie als: éclats de l'unique, l'archipel du singulier (uitbarstingen van het unieke, archipel van het bijzondere).
De fragmenten uit het nieuwe boek spitsen dat bijzondere toe: het zo onverwachte detail van het zwarte lint om de blanke hals is niet een willekeurig versiersel, het is ‘het aas waarin men bijt, het detail dat van ons een heilige Thomas maakt die met zijn vingers tast’:
Attendu ou inattendu, l'instant qui donne prise et désarme le sinistre ruissellement du temps (verwacht of onverwachts, het ogenblik dat vat geeft op en ontwapent het onheilspellende stromen van de tijd).