Hoe de verzorgingsstaat de sociaal-democratie uitdaagt
Eduard Bernstein en het revisionisme
De voorwaarden tot het socialisme en de taak der sociaal-democratie door Eduard Bernstein. Met een voorwoord van Bart Tromp. Uitgever: De Arbeiderspers, 308 p., f42,50
Het eerste jaarboek voor het democratisch socialisme Onder redactie van Jan Bank, Martin Ros en Bart Tromp Uitgever: De Arbeiderspers, 364 p., f45,50
Het tweede jaarboek voor het democratisch socialisme Onder redactie van Jan Bank, Martin Ros en Bart Tromp Uitgever: De Arbeiderspers, 267 p., f42,50
Percy B. Lehning
Eduard Bernstein (1850-1932) leverde met De voorwaarden tot het socialisme en de taak der sociaal-democratie uit 1899 de theoretische grondslag voor het ‘reformisme’. Het werd het fundamentele document van de revisionistische beweging en voorwerp van talloze polemieken. Revisionisten waren die socialisten die uitgaande van marxistische grondslagen langzamerhand verschillende elementen van de leer in twijfel trokken, in het bijzonder de prognoses van Marx aangaande de ontwikkeling van het kapitalisme en de noodzakelijkheid van de socialistische revolutie.
Zo was Bernstein van mening dat de theorie van de eenmalige, grote krach, die het kapitalisme omver zou werpen, een doctrinaire illusie is en dat de reële hoop van het socialisme bestaat uit geleidelijke maatschappelijke hervormingen en een geleidelijke socialisatie door middel van democratische pressie.
Met name de discrepantie tussen marxistische theorie en de werkelijkheid was het uitgangspunt van Bernsteins revisie van dat klassieke marxisme. ‘De beslissende invloed op mijn socialistische denken was niet van doctrinaire aard maar het waren feiten die mij noodzaakten mijn fundamentele denkbeelden te herzien.’ De essentie van die denkbeelden is de complete verwerping van de deterministische opvatting van de geschiedenis. Bernstein levert kritiek op alle speculatieve geschiedfilosofische schema's, die pretenderen de processen van de geschiedenis te verklaren met één abstracte sleutel.
Eduard Bernstein
Het is niet de taak van de sociaal-democratie ‘af te wachten’ tot de grote krach daar is, aldus Bernstein, nee de taak moet juist zijn politieke instellingen en de eigendom geleidelijk aan te socialiseren. Het socialisme, nog steeds volgens Bernstein, is een geleidelijke beweging waarbij de democratie niet alleen een middel voor politieke strijd is, maar ook een zelfstandig doel, een waarde in zich zelf, de vorm waarin het socialisme tot werkelijkheid wordt. Zo geïnterpreteerd houdt het socialisme op de grondslag voor de revolutie te zijn en wordt (en in orthodoxe ogen: verwordt) tot een program van wettelijke hervormingen. Als het kapitalisme voor verbetering vatbaar is, dan heeft oriëntatie op de revolutie geen zin.
De Poolse filosoof Kolakowski formuleert het resultaat van Bernsteins revisionisme aldus: ‘Op deze wijze werden de ideologische grondslagen gelegd van een nieuwe sociaal-democratie waarvan de verdere ontwikkeling slechts in geringe mate verbonden was met de geschiedenis van de marxistische leer.’
Bernstein was van mening dat het ‘wetenschappelijk’ socialisme die naam niet kan waarmaken door uit te gaan van een aantal onaantastbaar geachte denkbeelden. De rol van de wetenschap binnen het socialisme kan daarom alleen maar een kritische en creatieve zijn: door de politieke theorie steeds weer aan de werkelijkheid te toetsen, draagt de wetenschap ertoe bij de theorie juister en het daarop gebaseerde beleid doeltreffender te maken. Daarnaast heeft de sociaal-democratie een stelsel van beginselen nodig, uitgangspunten, die het politieke handelen zin en richting geven.
De beide tot nu toe verschenen Jaarboeken voor het democratisch socialisme nemen impliciet deze opvattingen van Bernstein tot uitgangspunt. Aan de Jaarboeken ligt, aldus de redacteuren, ‘de behoefte ten grondslag de ontwikkeling van de politieke theorie te verbinden met historische analyse.’ In Nederland is, aldus de redacteuren, te weinig aandacht besteed aan ‘de ontwikkeling van maatschappelijke en politieke theorieën en evenzeer voor de feitelijke politieke ontwikkelingen waarin het optreden van socialistische bewegingen en partijen uiteindelijk heeft geresulteerd en resulteert.’ Daar komt nog bij dat het het democratisch socialisme in Nederland ontbreekt aan inzicht en kennis van haar eigen historische traditie, een tekort dat wel moet uitlopen op een politiek opportunisme in de politieke praktijk en dat een rem vormt op het ontwikkelen van nieuwe ideeën.
En in het tweede Jaarboek is ditzelfde uitgangspunt te vinden. Het ‘gaat om een confrontatie tussen theorie en werkelijkheid; door onderzoek de stagnerende componenten van een socialistische interpretatie van de maatschappij aan te geven.’
Beide Jaarboeken bevatten een waaier van artikelen van politiek-theoretische, sociaal-kritische en historiografische aard en een aantal biografieën van personen die in de Nederlandse geschiedenis van het socialisme een rol van betekenis gespeeld hebben. Zo vinden wij biografieën over Frank van der Goes, J.G. Suurhoff, J. de Kadt in het eerste Jaarboek en van Hilda Verwey-Jonker en J. Suys in het tweede Jaarboek.