laat zijn ‘vrouwelijke’ kant, zijn anima aan bod komen.
In 1830 dan ontmoet Mill de drieëntwintigjarige Harriet Taylor, die dan al een huwelijk van vijf jaar achter de rug heeft. De vriendschap tussen Mill en Harriet duurt meer dan twintig jaar en als Harriets echtgenoot sterft, trouwen ze in 1851 met elkaar. Maaike Meijer toont met allerlei voorbeelden aan welke belangrijke rol Harriet in het leven van Mill gespeeld heeft; ze spreekt zelfs over een ‘beslissende rol’. Onder invloed van Harriet wijzigt Mill zijn opvattingen over het huwelijk en de positie van de vrouw. Beide partners komen tot een hechte samenwerking. Volgens Mill was in zijn publikaties het abstracte en puur-wetenschappelijke van hem afkomstig, terwijl het ‘menselijke’ element en het practische inzicht van Harriet kwam.
De inleidster keert zich hevig tegen de velen die over Mill schrijven en de rol van Harriet trachten te reduceren. Dat zal zeker waar zijn, maar wat Maaike Meijer enigszins op de achtergrond schuift, is het feit dat Mill al voor zijn ontmoeting met Harriet tot andere denkbeelden kwam. Dat was niet alleen het gevolg van zijn mentale crisis in de jaren twintig, maar ook van bij voorbeeld zijn contacten met de Saint Simon-beweging in Frankrijk vanaf 1828. Het wordt hem duidelijk dat het grootste geluk van mensen slechts bereikt kan worden door de mens te beschouwen als een zowel rationeel als emotioneel wezen. Hij protesteert heftig tegen de kring van zijn vader waarin zo de nadruk lag op determinatie van de mens door zijn omgeving en door zijn voorgeschiedenis. Een mens kan tot op zekere hoogte kiezen, meende hij. Onder invloed van het continentale denken raakt hij er steeds meer van overtuigd dat het statische mechanistische en absolutistische denken van de achttiende eeuw vervangen moet worden door het dynamische en in laatste instantie relativistische denken van de negentiende eeuw.
Politieke instituties zijn voor Mill relatief. Comte leert hem dat geschiedenis een voortdurend proces is van organische groei en dat noch sociale instituties noch de menselijke natuur gefixeerd zijn, maar veranderen. We moeten, zo beweert Mill, de onmiddellijke problemen die zich in een tijd voordoen, trachten op te lossen via kennis en opvoeding. Essentialistische definities over het wezen van de mens, van de man en de vrouw zijn uit den boze. Elke zin die Mill schrijft is doordrongen van de overtuiging dat a priori filosofieën, gebaseerd op intuïtie en ingeboren ideeën, uit den boze zijn. Die filosofieën hanteren vage, abstracte ideeën die slecht gedefinieerd zijn, niet toetsbaar zijn en het conservatisme in de kaart spelen. Ziek werd Mill van het lezen van Hegel.
Al deze overtuigingen, die Mill al vroeg aanhing, zijn terug te vinden in De onderwerping van de vrouw. In zijn autobiografie schrijft Mill dat hij zijn feministische overtuiging niet van Harriet kreeg, maar dat hij die al vóór hij haar kende bezat, zij het meer als abstract principe. Ongetwijfeld heeft zij ervoor gezorgd dat het geraamte van Mills ideeën wat meer vlees kreeg.
Wie na meer dan honderd jaar Mills pleidooi leest, zal het opvallen dat een aantal meningen waartegen Mill zich richt nog steeds worden aangehangen en met vuur worden verdedigd, terwijl natuurlijk een aantal misstanden door de tijd zijn achterhaald (bij voorbeeld kiesrecht en recht van echtscheiding). Juist waar hij opvattingen over wezen en bestemming van man en vrouw onder de loep neemt, heeft zijn betoog niets aan actualiteit verloren. Uit het begin van zijn essay blijkt dat hij zich wel degelijk bewust was waaraan hij begon. De zaken die hij bepleit berusten op hevige emoties en zolang die bestaan is het moeilijk de ander met argumenten te overtuigen. Dat Mill het toch probeert, komt onder meer omdat hij een onverbeterlijke optimist is, blijft geloven dat de mens bij stukjes en beetjes vooruitgaat en dat de redelijkheid ten slotte zal overwinnen. Hij gelooft dat we een maatschappelijke orde tegemoet gaan waarin rechtvaardigheid de hoogste deugd is en waarin relaties gebaseerd zijn op gelijkheid. Dat de mens vrijheid wil en een ‘progressive being’ is, dat is dan zijn a priori, denkt de sceptische, doemdenkende twintigste-eeuwer.
Het is een goed idee geweest om deze klassieke tekst, in de soepel lopende vertaling van Eva Wolff, weer uit te geven. De informatieve inleiding van Maaike Meijer wordt afgesloten met een uitvoerige bibliografie.
Mao. Tekening van ‘Tim’ (Louis Mitelberg)