Dwerg
Het laatste hoofdstuk is niet alleen hierdoor een magere, misschien zelfs overbodige afsluiting van een knap en geestig boek. In vogelvlucht vertelt Mario in dit hoofdstuk over zijn verhuizing naar Madrid en later naar Parijs, over zijn eerste publicaties (hij is van ‘meneer de schrijver’ een echte schrijver geworden) en over de manier waarop hij in contact probeerde te blijven met zijn vaderland, Peru. Daar ontmoet hij na jaren enkele (ook voor de lezer) oude bekenden, wat de overbodige aanleiding vormt om te vertellen hoe het hen vergaan is in de tussentijd. Niets over zijn tweede huwelijk (met een nichtje!), behalve dat het plaatsvond. Zelfs in dit autobiografische slot geeft Vargas Llosa weinig bloot van zichzelf.
Mario Vargas Llosa
Ik denk dat hij dit beter begrijpt dan wie ook, want ook al speelt de romance tussen Mario en tante Julia een grote rol, het gaat in Tante Julia en meneer de schrijver toch in de eerste plaats om twee schrijvers: Mario zelf en Pedro Camacho. Deze bizarre dwerg wordt door een radiostation in Lima uit Bolivia gehaald om hoorspelen te schrijven en te regisseren. Binnen zeer korte tijd mag hij zich in een gigantische populariteit verheugen. Het doet hem niets, hij beschouwt zijn populariteit als de normaalste zaak van de wereld. Twijfels over zijn genialiteit kent hij niet.
De achttienjarige Mario werkt als hoofdredacteur Nieuwsberichten bij een bevriend radiostation. Hij maakt kennis met de hoorspelschrijver/regisseur en wordt zelfs diens enige vriend, voorzover er sprake kan zijn van vriendschap met een monomaan werkpaard als Pedro Camacho: zeven dagen per week werkt hij zestien uur per dag aan zijn hoorspelen, met als enige bronnen een citatenboek en een plattegrond van Lima.
‘Meneer de schrijver’ Mario, vol literaire ambities, wordt gefascineerd door het fenomeen. De productiviteit en bezetenheid van het onooglijke mannetje wekken niet alleen zijn bewondering (in die dagen krijgt hijzelf slechts met veel moeite een paar verhaaltjes op papier die stuk voor stuk in de prullenmand belanden), maar zijn ook aanleiding tot overpeinzingen en twijfels over wat literatuur is: ‘Waren dat soms schrijvers, die politici, advocaten en pedagogen die zich de titel van dichter, romanschrijver of dramaturg aanmaten, omdat ze tijdens korte periodes in hun leven, dat ze voor viervijfde aan heel andere activiteiten dan de literatuur wijdden, een dun boekje met gedichten of een magere bundel verhalen hadden geproduceerd? Waarom zouden die lui die de literatuur als versiering of voorwendsel gebruikten, meer schrijver zijn dan Pedro Camacho die alleen maar leefde om te schrijven? Omdat zij Proust, Faulkner en Joyce hadden gelezen (of tenminste wisten dat ze die hadden moeten lezen) en Pedro Camacho niet veel meer dan een analfabeet was?
De helft van het boek bestaat uit