De Huisjongen
Marjo van Soest
Toundi Ondoua werd geboren in een hut in de rimboe van Afrika, in de Franse kolonie Kameroen. Zijn vader zette stikken om stekelvarkens te vangen en zijn voorvaderen waren menseneters. Op de eerste bladzijde van zijn dagboek schrijft Toundi: ‘Sinds de blanken hier zijn, hebben we geleerd dat je andere mensen niet als dieren mag beschouwen.’ Vandaar misschien dat Toundi door zijn baas, een Franse bestuursambtenaar, voortdurend wordt aangesproken met hondezoon. Het korte leven van Toundi als huisknecht, voetveeg, pispaal, zeg maar slaaf van de blanke kolonisten in Kameroen wordt indrukwekkend beschreven in De Huisjongen, een boek van Ferdinand Oyono. Het speelt een jaar of twintig geleden en is geschreven als het dagboek van Toundi, om de gebeurtenissen zo echt mogelijk te laten lijken. Maar ook zonder die dagboekvorm lijkt het echt genoeg, want zo'n boek kun je niet verzinnen. De schrijver moet de minachting van de blanke kolonisten voor de zwarten aan den lijve ondervonden hebben, dat kan niet anders. Toundi ondergaat alle vernederingen lijdzaam. Hij zwijgt als zijn baas met opzet op zijn hand gaat staan, als hij hem uitscheldt, afranselt, de trappen van de galerij afschopt. Zijn enige verweer is zijn dagboek, daarin beschrijft hij hoe belachelijk de blanken zijn.
Als de vrouw van het schoolhoofd zegt dat die Afrikanen geen knip voor hun neus waard zijn (‘Ze zijn lui, ze stelen, ze liegen alsof het gedrukt staat. Wat een geduld je niet op moet brengen met dat soort’) dan beschrijft hij in zijn dagboek diezelfde mevrouw als volgt:
‘Mevrouw Salvain droeg een rode zijden jurk waarin haar fors uitgevallen achterste op een hartenaas leek. (...) Ze kwam met een glimlach en uitgestoken armen op de commandant af. Hij nam haar polsen in zijn handen en kuste ze om beurten. Ze maakte een sprongetje alsof iemand hete kooltjes op haar armen had laten vallen.’
En even verderop, als hij een paar dames vergelijkt met de beeldschone vrouw van zijn meester: ‘De vrouw van de dokter leek zo plat als een tegen de muur gekwakte klodder leem. De dikke benen van mevrouw Vogelnek zaten in haar broek verpakt als cassaves in bananenschillen. De dames Dubois zagen eruit als twee identieke balen.’
Ook de mannen komen er bij Toundi niet best af. De commissaris van politie heeft als bijnaam Vogelnek, vanwege zijn lange buigzame nek die lijkt op de nek van de vogel die de ruggen van de ossen schoonpikt.
Ondoua, de tamtamspeler die altijd onder het stof zit, heeft zijn eigen manier om zich af te zetten tegen de blanke overheersing. Het is zijn taak om het uur te slaan en omdat hij er toch ook bij moet lopen als een man die deskundig is op het gebied van de tijd heeft hij van zijn baas een reusachtige wekker gekregen die hij aan een sjaal over zijn rug draagt. De boodschap waarmee de de werklui wekt liegt er niet om: ‘Opstaan, opstaan/ken, ken, ken, ken. Hij geeft ons ervan langs/ ken, ken, ken, ken. Het kan hem geen reet schelen, wat er met jullie gebeurt. Wat kunnen jullie tegen hem beginnen, jullie kunnen niets tegen hem beginnen/ ken, ken, ken, ken. Opstaan, opstaan.’
Dan slaat hij het uur. Jaar in, jaar uit. Gelukkig verstaan de blanken hem niet. In Kameroen zijn net als in zoveel andere kolonies van het rijke westen paters en nonnen ijverig bezig geweest de zwarten te bekeren. Ze mogen, nee ze moeten dus ook naar de kerk. Terwijl de blanken daar de mis volgen op fluwelen kussens in gemakkelijke rotanstoelen zitten de Afrikanen op boomstammen. Ze worden daar zorgvuldig in het oog gehouden door het blanke kerkpersoneel; deze dienaren van God lopen met stokken om zich heen te zwaaien door het middenpad om zwarten die zich niet goed gedragen een aframmeling te geven.
Toundi is eigenlijk veel te eerlijk. In een vijandige omgeving kan dat heel gevaarlijk zijn. Als de vrouw van zijn meester hem vraagt of hij christelijk is, zegt hij: ‘Niet zo heel erg christelijk madame. Christelijk omdat de priester water over mijn hoofd heeft gegoten en me een Europese naam heeft gegeven. We moeten de verhaaltjes van de blanken nu eenmaal geloven.’ Madame is sprakeloos.
Omdat hij de huisjongen is maakt hij het dagelijks leven van de blanken van heel dichtbij mee. Hij weet alles van ze, en dat maakt monsieur en madame behoorlijk onrustig. Vandaar dat ze een afschuwelijke streek met hem uithalen.
Je begrijpt dat De Huisjongen geen vrolijk boek is, al staan er kostelijke grappen en uitdrukkingen in. Het is wel een indrukwekkend boek vol fantastische, waar gebeurde verhalen. Prachtig geschreven, in een heel sprekende taal, zodat het soms net is alsof je naar een film zit te kijken. Verplichte kost voor iedereen die wil weten wat zulke abstracte termen als blanke overheersing, racisme, apartheidspolitiek in de praktijk betekenen.
Ferdinand Oyono, De Huisjongen, Uitgeverij Kosmos.