Vervolg op pag. 43
ren om uit te wassen, een tandenborstel en een tramkaart. Die spullen roken altijd zo naar ons oude huis dat ik er wee van werd. Soms slingerden er wel eens wat velletjes huiswerk tussen je spullen of briefjes die jullie in de klas doorgaven. Als je niet keek las ik ze gretig. Je had immers opeens een leven waar ik niets vanaf wist en ik moest op een of andere manier te weten komen hoe je je voelde. Want daar liet je niets over los. Je deed wel vreselijk stoer. Het was in die tijd dat je begon te roken.
Als je bij me binnenstapte slingerde je je jas op het bed, ging op het puntje van de stoel zitten en keek me aan met een gezicht van: wat nu. En ik maar als een gek leuke dingen bedenken. Ik begon er meestal mee je lievelingseten klaar te maken. Vaak gingen we naar de film, of naar het zwembad, of we deden aan de lopende band spelletjes: badminton in de kamer, of verstoppertje.
Tegen dat je weer wegging was ik doodmoe, nog te moe om me verdrietig te voelen over je vertrek, dat kwam pas een paar uur later. Je nam heel vaak een vriendje of vriendinnetje mee en ik wist maar al te goed waarom: je kon er niet goed tegen met mij alleen te zijn in die vreemde kamer. Wat was het moeilijk, wat voelden wij ons allebei rot! En maar spelletjes doen, en maar ijsjes eten, en maar naar de film, en maar patat halen. Je vader was je vader gebleven, en ik was een soort suikertante geworden. Iemand bij wie je aanbelt, de koektrommel leegeet, uren strips ligt te lezen zonder iets te zeggen en dan ten slotte de deur uitstapt met de woorden: de mazzel hè. Aan die tijd denk ik liever niet meer terug.
Nu gaat het beter, we voelen ons in elk geval weer vertrouwd met elkaar. Je woont niet echt bij me, maar we zien elkaar heel veel. Meestal is het gezellig, soms maken we knalharde ruzie. Net als vroeger toen we nog in één huis woonden. Ik vraag niet meer aan je of je de spullen van je eigen kamer thuis niet naar mij toe wilt verhuizen. En als je met je plastic tasje met pyjama en tandenborstel bij me weggaat, zeg ik niet steeds bij de deur, met m'n keel half dichtgeschroefd van spanning: wanneer zie ik je weer? Ik weet dat het gauw is en dan doet een dag vroeger of later er ook niet zoveel toe.
Je zult je in m'n nieuwe huis ook wel thuis gaan voelen, want we zijn weer maatjes geworden.