Van partijdigheid tot filosofie
Leo Fretz' inleiding in de filosofische ethiek
Ethiek als wetenschap door Leo Fretz Uitgever: Boom, 215 p. f28,50
Percy B. Lehning
De opvatting dat feiten logisch gescheiden zijn van waarden, dat er een logische kloof bestaat tussen ‘zijn’ en ‘behoren’, is een erfenis van David Hume's empirisme en het Verlichtingsdenken. Deze scheiding is geaccentueerd door de opkomst van het logisch positivisme en logisch empirisme, een ‘beweging’ gericht op de rigoureuze identificatie van kennis met empirische of logische proposities.
De sociale wetenschappen hebben deze scheiding over het algemeen kritiekloos overgenomen. Het streven was om van de sociale wetenschappen een ‘wetenschappelijke’ activiteit te maken, gebaseerd op de zogeheten ‘wetenschappelijke methode’ en de daaraan gekoppelde opvatting over de logische scheiding tussen feiten en waarden. Deze postivisering van de sociale (én politieke) wetenschappen had onder meer tot gevolg dat de traditionele politieke filosofie, die zich bezighield met normatieve vragen als ‘behoort er een staat te zijn’, naar de achtergrond werd geschoven; ja, door sommige aanhangers van een ‘harde’ sociale wetenschap zelfs als een ten dode opgeschreven activiteit werd afgeschilderd.
De feiten-waarden tweedeling is nog altijd actueel. In de ethiek heeft de focus op taal - met name op het dagelijkse taalgebruik - een essentiële rol gespeeld bij het aantasten van de strenge afbakening van het logisch-empirische paradigma; door te laten zien dat er ten minse een gedeeltelijke autonomie is van de normatieve discours, hebben taalfilosofen de enge beperkingen van de cognitieve betekenis van feitelijke of logische uitspraken ter discussie gesteld. Hierbij kan met name aan het werk van J. Searle gedacht worden, die nagaat óf en hoe ‘behoren’ uit ‘zijn’ zou kunnen worden afgeleid.
Ten onrechte wordt het bestaan van de logische kloof tussen ‘zijn’ en ‘behoren’ vaak geïnterpreteerd als zouden feiten en waarden op geen enkele manier met elkaar te maken hebben. De these dat zij deductief los van elkaar staan, impliceert dat geenszins. Het probleem van waarden en feiten speelt zich dan ook op twee te onderscheiden niveaus af.
In de eerste plaats is er de vraag welke consequenties de logische kloof tussen ‘zijn’ en ‘behoren’ voor de sociale wetenschappen heeft. Is deze opvatting eigenlijk wel houdbaar? Het is met name de meta-ethiek die zich met dit wetenschapstheoretische probleem bezighoudt.
In de tweede plaats is er het probleem van de wetenschappelijke neutraliteit. De logische scheiding van feiten en waarden wordt meestal als rechtvaardiging voor dergelijke waardevrijheid aangevoerd. Maar daarmee wordt de noodzaak van ethische reflectie over ethische problemen ontlopen.
Deze beide problemen komen aan de orde in Leo Fretz' Ethiek als Wetenschap, een boek dat een ‘eerste kennismaking met de filosofische ethiek’ wil zijn; een ‘systematische inleiding, ook begrijpelijk voor de niet-filosofisch geschoolde lezer’.
De fundamentele vraag van de ethiek is: kan de morele filosofie ons een moraal voorleggen die ons niet alleen een antwoord geeft op de vraag ‘wat behoren wij te doen’, maar ook een antwoord geeft op de vraag ‘waarom behoor ik dat te doen’. Een ‘beargumenteerde moraal’, met andere woorden, die als uiteindelijk doel heeft om van partijdigheid tot filosofie te komen en erin slaagt de erkende logische kloof tussen zijn en behoren indirect te overbruggen via overtuigingskracht, daar waar bewijskracht onmogelijk is.
De vraag naar de mogelijkheid van de rechtvaardiging van ethische oordelen is op zich een probleem uit de meta-ethiek, maar voor praktische vraagstukken een punt van het grootste belang. Aan welke voorwaarden moet een theorie, die een antwoord poogt te geven op de vraag welke morele oordelen als gerechtvaardigd mogen worden beschouwd, op zijn minst voldoen? De meta-ethiek houdt zich dan ook, naast verduidelijking van begrippen als ‘goed’ en ‘kwaad’, bezig met de vraag of ethische waarde-oordelen ‘bewezen’ kunnen worden.