Wrok en irritatie
Het literaire klimaat in Engeland, 1945-1960
In Anger: Culture in the Cold War 1945-60 door Robert Hewison Uitgever: Weidenfeld and Nicolson, 230 p. f64,25 Importeur: Keesing
Anthony Paul
Groot-Brittannië is materieel en geestelijk leeggezogen de Tweede Wereldoorlog uitgekomen. In de periode van het eind van de jaren veertig tot het begin van de jaren vijftig slaagde de naoorlogse Labour-regering er niet in de Britse samenleving wezenlijk te veranderen en ook in het kunstleven bleven vernieuwing en prestaties uit. Het culturele klimaat werd beheerst door nostalgie en conventie en de literaire media werden nog steeds gedomineerd door de ‘mandarijnen’ die hun bloeitijd al in de jaren dertig of nog eerder hadden gehad. De hoop die links in de jaren dertig had gekoesterd werd de bodem ingeslagen en in de koude oorlog maakte politiek idealisme plaats voor apathie.
Pas halverwege de jaren vijftig leefde men geestelijk weer op. Het oude literaire establishment moest het opnemen tegen een naoorlogse generatie maatschappij-kritische schrijvers en de uitgebluste neoromantische poëzie en schilderkunst tegen krachtige nieuwe stromingen - The Movement in de poëzie, Popart en abstract expressionisme in de schilderkunst. Het toneel, dat tot die tijd werd gedomineerd door ‘gedegen’ stukken van Terence Rattigan en Shakespeare, op maat gesneden voor de kneuterige smaak van mensen als Aunt Edna (een creatie van Rattigan), en gekortwiekt door de censuur, onderging de meest dramatische verandering. 1956, het jaar van John Osbornes Look Back in Anger (en de politieke drama's in Hongarije en rond het Suezkanaal) was het jaar waarin de geesten zich scheidden, het jaar waarin ‘de grond onder het landhuis begon te schudden’. Het eiland werd opeens overspoeld met frisse, opstandige geluiden: de kneuterdijk brak. Kort daarna kwam Nieuw Links met het parool ‘engagement’. In 1960, ook al een roerig jaar, triomfeerde de van obsceniteit beschuldigde uitgever van Lady Chatterley's Lover. Het establishment zou nooit de oude meer worden.
Dat is, kort samengevat, de inhoud van Robert Hewisons In Anger (weer een bewijs dat de geslaagde titel van Osbornes middelmatige stuk het grotere faam heeft gegeven dan het verdient). Het boek is volgens de schrijver ‘het eerste totaalverslag van het verband tussen kunstzinnige activiteiten en de instellingen die het klimaat scheppen waarin schrijvers en andere kunstenaars moeten werken.’ Geen geschiedenis van ideeën dus, maar een verslag van een cultureel klimaat.
In Anger is het vervolg op Under Siege, een studie van het literaire leven in Londen tijdens de oorlog. Er komt nog een derde deel dat het verhaal up to date zal brengen. In sommige opzichten was het eerste deel (dat nu in paperback te krijgen is) bevredigender. Door de geïsoleerde positie van Londen in de oorlog krijgt die periode een eigen identiteit en markante kleur. Tijdens de oorlog had Londen, voor de eerste en de laatste keer, zijn eigen Quartier Latin: ‘Fitzrovia’. Ontberingen en de altijd dreigende dood vergrootten de honger naar goede muziek en poëzie: ondanks het papiertekort was er een ‘boeken-hausse.’ De naoorlogse cultuur droeg een minder duidelijk stempel. De Koude Oorlog, waaraan Hewison zo veel invloed toekent, had lang niet zo'n beslissend en dramatisch effect op het leven als de Tweede Wereldoorlog. Hewison heeft de naoorlogse periode krachtig en knap beschreven, maar er een te gesimplificeerd beeld met ernstige hiaten van gegeven: velen zullen zijn boek een handig overzicht vinden, anderen zullen zich eraan ergeren. Hewison geeft een over het algemeen acceptabele versie van het eind van de jaren veertig en de jaren vijftig, en roept met zijn vele fascinerende citaten een overtuigend tijdsbeeld op. De trieste stemming in de jaren waarin alles op de bon was en er niets te hopen viel, kan niemand ontgaan. De Engelsen waren, schreef Cyril Connolly in 1947, ‘een door zorgen verteerd volk’ en ‘Londen (was) de grootste en smerigste wereldstad... waar de mensenmenigten in hun groezelige regenjassen rond de groen uitgeslagen cafetariawilgen slenterden, onder een altijd sombere hemel, die langzaam als een metalen deksel over hen heenviel.’ We zien de sjofele wereld van 1984 (1948, uiteraard) voor ons. Er bestónd inderdaad een zekere apathie, de BBC wás akelig voorzichtig en de vooroorlogse
mandarijnen bléven de literaire pagina's domineren. Allemaal waar, maar niet de hele waarheid. Het boek van Hewison verlaat zich wat te veel op het commentaar van beroepscommentatoren, redacteuren, sociologen en trendspotters: natuurlijk is het interessant om die mensen over hun eigen tijd te horen maar ook zij - J.B. Priestly, V.S. Pritchett, Cyril Connoly enzovoort - vormen in zekere zin ook een establishment en het teveel aan commentaar en het tekort aan wat rauwere literaire kost geeft het boek hier en daar iets voorgekauwds. Ook door de te grote nadruk op de politiek wordt het tijdsbeeld te simplistisch. Voor Hewison is politiek de allesoverheersende factor en apolitiek staat voor hem gelijk aan reactionair, dus er is geen ontkomen aan.