Een fles chianti en andere misdaad
Van de hoge stapel detectives en thrillers
De dorpelingen van Innocento door Peter Brusse en Ed van Thijn Uitgever: Van Gennep, 136 p. f14,50
Een samurai in Rotterdam door Jacques Post Uitgever: Veen, 208 p. f16,90
Moord om middernacht door Mary Higgins Clark Uitgever: Veen, 253 p f22,50
Greasy's wraak door A.J. Quinnell Uitgever: Rostrum, 256 p. f24,90
Moord in Rogano door Stephen Knight Uitgever: Sijthoff, 320 p. f19,50
Moordbureau BV door Jack London Uitgever: Peter van der Velden, 186 p. f24,50
De grijze vingers van de angst door Zbigniew Safjan Uitgever: Meulenhoff Detection, 189 p. f19,50
Het vonnis over Deltsjev door Eric Ambler Uitgever: De Arbeiderspers, 269 p. f24,50
R. Ferdinandusse
Peter Brusse en Ed van Thijn ontmoetten elkaar vorige zomer in een Noorditaliaans bergdorpje, vlak bij de Franse grens. Wat er toen gebeurde staat als volgt op de achterflap van hun boek beschreven: ‘Tegelijkertijd bereikten ze het doodstille dorpspleintje en kregen ze elkaar in het oog. Op dat moment, nog vóór ze hallo konden zeggen klonk er uit een van de potdichte huizen een akelig, bulderend gelach.
Diezelfde avond ontmoetten ze elkaar opnieuw. Het kostte hen geruime tijd (en anderhalve fles chianti) om hun beklemming van die middag kwijt te raken.’
Het resultaat van die chianti ligt nu al enige tijd in de boekwinkel: De dorpelingen van Innocento, een door hen beiden geschreven boek dat desondanks maar 136 magere pagina's, en de vergoelijkende ondertitel ‘Een zomerthriller’ draagt.
Brusse en Van Thijn waren duidelijk van plan een ouderwetse detective te schrijven over een moord in het dorpje van hun beider zomerverblijf, Fanghetto, tevens uitwijkplaats voor veel meer, meestal artistiek angehauchte hoofdstedelingen. Het begint met de vondst van een lijk, en een Nederlandse jongeman, die met zijn ouders daar logeert, en die op zoek gaat naar de ware toedracht. Deze jongeman hoort in het begin, tot en met pagina 51, steeds aan het eind van hoofdstukjes, almaar dat bulderend gelach.
Wie een moord in een dorpje wil behandelen moet van tevoren Agatha Christie lezen, want die heeft het daarin vrij ver geschopt. Twee dingen blijken dan: er moet een uiterst logische verklaring zijn, én daarvóór moet er een flinke spanning worden opgebouwd. Agatha Christie doet dat met meesterhand: zij leidt de lezer van personage naar personage en die roddelen zoveel over elkaar dat een atmosfeer van wantrouwen én van moordmogelijkheden ontstaat. Brusse en Van Thijn maken de (beginners-)fout de spanning vanuit hun jeugdige hoofdpersoon te creëren, die jongen schrikt, verstijft, wil gillen, en wat al niet, maar daar wordt een beetje lezer niet warm of koud van. Daarom hebben Brusse en Van Thijn halverwege de detective verlaten en zijn overgestapt op de satirische thriller, met een gijzeling, en een carbinieri-aanval, en een gigantische ontploffing, dat alles bezaaid met enige spot over Bhagwan en privé-journalistiek. Het gevolg was dat die bulderende lach, waarvoor in het begin alle aanzetten zijn gegeven, aan het slot geheel in de lucht is blijven hangen, en een logische verklaring ontbreekt.
Geen spanning dus, en dat is zonde, en in het genre - dat naar blijkt toch aan strenge regels gebonden is - zelfs een doodzonde. Wat overblijft is een grote handvol soms wel amusante scènes, waaraan vooral de kenner van het intellectuele hoofdstedelijke vakantiepatroon zijn hart kan ophalen.
Spanning in een boek brengen hoeft niet op de Agatha Christie-manier, het kan ook als je als schrijver een goed verteller bent. Jacques Post, ‘een jong en veelbelovend auteur’, begint dat al te leren. Zijn eerste boek (Leer om leer, 1980) ging nog zwaar gebukt onder Chandler: ‘Ze had blond haar en een lichaam dat haar jurk vulde als verse worst’, ‘...een onbezette barkruk tussen een fraai damesachterwerk en een man die droevig uit zijn ogen keek.’ In zijn nieuwe thriller Een samurai in Rotterdam kan hij die neiging erg goed bedwingen, een enkele keer gaat het nog om een ‘grove hand met de kleur van een roze schuimgebakje’, maar de stijl is strakker geworden.
Hoofdpersoon bij Post is een jongen, Max Zuiderveld, die op mij een onbetrouwbare indruk maakt. Hij jat auto's, bedriegt vrouwen, berooft toeristen en vrachtwagenchauffeurs, maar bij Post betekent dat alleen dat hij een aantal principes mist die zijn gedragscode net iets te eenvoudig maken. Deze frisse vogel werkt samen met Maalbeek, een exrechercheur, die door de Rotterdamse hoofdcommissaris gedwongen wordt aan een zaak te werken, en die erachter komt dat de Rotterdamse hoofdcommissaris geheel in handen is van een groepje gewetenloze industriëlen. Bovendien ontmoeten we een schizofrene zakenman die soms met ietwat kromme zwaarden gevaarlijke dingen doet. (In Posts eerste boek kwam een perverseling voor die Oom Dagobert heette en jarretelgordels droeg, een plot lijkt pas goed als er iets bizars in voorkomt.)
In werkelijkheid is het een tamelijk ingewikkelde intrige en nogal moeizaam opgebouwd, want met twee hoofdpersonen vol eigenaardigheden én ook nog eens Rotterdam dat maar weinig swingt, is het moeilijk om het sinistere zijn volle, dreigende dimensie te geven. De spanning moet komen van de schurken en dáár vertelt Post te weinig over. Maar het is de moeite waard om Post in de gaten te houden.