Omslag
De werkelijke omslag, de peripetie, zit in het vierde deel, waar de ik-verteller weer optreedt en terugkijkt op zijn Tübingen-reis. Hij beseft dat ieder beeld van het verleden altijd een projectie vanuit een latere tijd is en daardoor altijd een ‘vervalst’ beeld geeft. ‘De tijd laat zich niet vastpinnen en uiteindelijk onttrekt het verleden zich aan elke beschouwing, ook het verleden dat is vastgelegd in documenten.’ Ook hij was met zijn Hölderlin-bedevaart bezig een mythe te bouwen, maar nu komt hij tot het inzicht dat er een andere mogelijkheid is. Hölderlin kan een roman over Griekenland schrijven zonder er ooit geweest te zijn; hij kon de tijd tussen zich zelf en Empedokles niet overbruggen, ‘maar Empedokles' filosofie over de eenheid tussen mens en wereld werd Hölderlins creatieve energie: hij maakte Empedokles' gedachten tot de zijne.’ Dat is de ‘ontknoping’ die Timon, als student filosofie in Amsterdam, in het vijfde en laatste deel zal beleven.
Tal van motieven uit het tweede deel keren hier terug, vooral Timons obsessie voor de kracht van woorden. Zijn kamer is ‘behangen’ met briefjes waarop citaten uit boeken staan, vele van Empedokles, ‘filosoof van de liefde en de haat’. Timon ‘wordt’ nu de ik-figuur in zijn fascinatie voor Hölderlin en Empedokles. Door zijn medestudente Margje, de eerste volwassene met wie hij kan práten, raakt hij geconfronteerd met een andere wereld: tegenover zijn geest stelt zij haar lichaam: ‘Het denken zit in je lichaam, Timon.’ Tegenover de binnenwereld van Timon stelt zij de buitenwereld: zij kan zich volledig verliezen in wild dansen op oorverdovende muziek onder de schitterbol van felgekleurde glaasjes om daarna leeg te zijn en met suizende oren uitgeput neer te vallen. Zij wordt Timons Diotima (‘Zijn lippen trillen. Kom en maak me rustig, Margje. Komm und besänftige mir’), Timons Panthea: na de ontmoeting met haar verfrommelt hij het citatenbriefje: ‘de dood als antwoord’. Door haar begrijpt hij dat Hölderlin zijn toneelstuk niet kon voltooien omdat hij weigerde te kiezen voor de dood als einde; dat zou in strijd geweest zijn met zijn utopie van de nieuwe tijd. ‘Het beeld dat ik heb van de dood: de ronding in de buik van mijn moeder (...) Een doodgeboren kind dat iedere harmonie vernietigt.’ In Margje herkent Timon het beeld van zijn moeder: ‘Plotseling weet hij het zeker: zij wordt niet oud. Hij wrijft met dichte ogen over haar blouse tot hij oranje vlekken ziet.’ Maar hij realiseert zich dat dat beeld het laatste obstakel is in zijn streven ouderlijk huis, in staat te luisteren naar het verhaal dat hij had willen vertellen: hún verhaal over vroegere zomers in de tuin. De stilte om zijn moeder is definitief geworden. Timon ziet hoe de aanvankelijk
samenvallende beelden van de gezichten van zijn moeder en Margje uiteengaan. ‘Alles vergrijst hier. De kamers. De bewoners. Maar de herinnering aan de zomer moet levend blijven, die mag niet tot steen worden als de ranken aan het plafond.’ ‘Huize de Zomer’, een huis weg van de wereld, zoals Hölderlins toren, maar er wordt niet in gelééfd. Timon kiest voor ‘de wereld’. Terug in Amsterdam draait hij Mozarts ‘Requiem voor een gestorven moeder’; ruw wrijft hij Margjes haar door de war: ‘Om alleen jóúw gezicht te zien (...) Als ik naar je kijk wil ik aan niemand anders denken. Niet afhankelijk zijn van de herinneringen aan mijn moeder.’ Samen spelen ze weer het spel van het gefantaseerd reizen naar nooit bezochte steden en landen. Naar Italië ditmaal, Sicilië: ‘De zuidelijke klanken klinken in zijn hoofd. De vulkaan de Etna als knooppunt van zijn gedachten en voorstellingen.’
Doek. De roman besluit met een epiloog op een ongenummerde pagina. Lopend door Amsterdam ‘begrijpt’ Timon. ‘De tijd is nooit één tel voorbijgegaan. Hij lacht. Hij kan Empedokles op iedere straathoek ontmoeten en al zijn gedachten denken.’ Empedokles, voor wie de poëzie de leidster van de mensheid was. Hölderlin die Empedokles' gedachten tot de zijne maakte en in zijn eenzame toren lééfde, de vrijheid had vorm te geven aan de nieuwe tijd. Timon...
Kester Freriks heeft méér dan een psychologische ‘geschiedenis’ over een zoon en zijn moeder geschreven; hij heeft véél meer dan een roman over de invloed van literatuur en grote schrijvers op een fijnbewerktuigde jongeman geschreven. Hölderlins toren is in deze vorm een roman over het schrijven zélf, over de macht van de verbeelding die in woorden uitgedrukt de tijd overwint want de tegenstellingen in het bestaande, levendood, verzoent. Dat schrijfproces, die magische kracht van de literatuur, laat Freriks de lezer meemaken op een uiterst activerende en fascinerende manier. Dat proces heeft hij getuige het motto van Hölderlin, opgevat als verwijzing naar deze roman, blijkbaar ook zelfs zo ervaren: Versöhnender der du nimmergeglaubt / Nun da bist.