Schriftelijke cursus dichten 16
Willem Wilmink
Beeldspraken, vergelijkingen, dat komt veel voor in poëzie. En ook wel in het dagelijkse leven, bij verliefdheid bij voorbeeld. Als jij Nicole een bloem noemt, dan is dat beeldspraak. En je bedoelt er niet mee dat ze op een steel staat en nooit wat zegt. Nee, het zijn de geur, de kleurigheid, de frisheid, die de bloem en Nicole met elkaar gemeen hebben. Jan Hanlo schrijft:
zoals de koelte 's nachts langs lelies
als wit koraal en parels diep in zee
zoals wat schoon is rustig schuilt
maar straalt wanneer ik schouwen wil
zo meen ik dat ook jij bent
Je kunt bij vergelijkingen ‘als’ of ‘zoals’ gebruiken, of als je ouderwets wilt zijn ‘gelijk’: gelijk een bloem zijt gij, o schone maagd. Je kunt ook zeggen dat de geliefde nóg mooier, liever, zachter is dan... noem maar op. In een oud amusementsliedje wordt als vergelijking gebruikt:
Veel mooier dan het mooiste schilderij
ben jij, mijn lieveling, ben jij.
Waarbij ik dan altijd moet denken aan een geliefde die zich enorm heeft opgemaakt, maar dat zal wel niet de bedoeling zijn.
Zo'n vijfentwintig jaar geleden was het mode om voor vergelijkingen het woord ‘van’ te gebruiken: zo kun je bij Lodeizen lezen over ‘steden van ongewillige pijn’, ‘de grote cirkel van de zee’, ‘de tuinen van zijn gevoel’. Eeuwen daarvoor al gebruikte Shakespeare ditzelfde middel:
Nu is de winter van onenigheid
zomer geworden door die zon van York.
Bij dit soort dingen aarzel je vaak óf het wel vergelijkingen zijn: heeft de zee een cirkel of is de zee een cirkel? Alleen in dat laatste geval heb je met een vergelijking te maken.
Soms heeft de dichter geen ‘als’ of ‘zoals’ of ‘van’ nodig, maar zit de vergelijking in één woord verborgen.
Slauerhoff schreef over een middeleeuws kasteel:
In 'n zaal waar 't zonlicht vleermuisschuw verwildert,
Waar de avond daalt als nauw de noen begonnen.
En Brederode heeft het over de dageraad in Amsterdam, die ‘de torens schoon vernist’. Achterberg schreef over zijn moeder (en veel mensen vonden dat zeer oneerbiedig):
Mijn moeder is een grijze vrijdagmorgen;
zij moet de kamer doen; stof beeft;
dan dweilen, voor het eten zorgen,
zien wat van gisteren overbleef.
En dan tenslotte een heel mooie vergelijking waarmee Willem Kloos zijn gemoedstoestand aanduidde:
Zo als een vogel in de stille nacht
Op ééns ontwaakt, omdat de hemel gloeit,
En denkt 't is dag, en heft het kopje en fluit,
Maar eer 't zijn vaakrige oogjes gans ontsluit,
Is het weer donker, en slechts droevig vloeit
Door 't sluimerend geblaârte een zwakke klacht.