werk. Toen de oorlog uitbrak zei Lady Herbert, die een goede vriendin van Betty was geweest, tegen haar man: ‘Misschien is het wel goed dat de oorlog is begonnen. Het is verschrikkelijk natuurlijk - maar het geeft Monty een kans er weer bovenop te komen. Eindelijk heeft hij écht werk te doen.’ En inderdaad: de man die in vredestijd de top van zijn carrière bereikt leek te hebben klom onder oorlogsomstandigheden op tot de belangrijkste bevelhebber van het Engelse leger. Soms lijkt het wel of álle beroemde generaals eigenlijk ongeschikt waren voor een toppositie in een vredesleger. Dan is er immers geen behoefte aan Draufgängers die eigen initiatieven ontplooien en schoppen tegen vermolmde tradities - die veroorzaken alleen maar onrust. Het zou interessant zijn om eens een lijstje te maken van beroemde oorlogsbevelhebbers wier carrière vóór de oorlog op een dood punt beland leek.
Over Montgomery is nu, voor het eerst, een volledige biografie verschenen. Natuurlijk - er was de autobiografie van de veldmaarschalk zelf, maar die was niet altijd met de vereiste afstand geschreven. En er waren ook wel andere boeken over Engelands beroemdste militair sinds Wellington - maar die waren niet altijd even volledig. Nigel Hamilton, de schrijver van het nu verschenen boek The making of a general beschikte, dank zij zijn vriendschap met de veldmaarschalk, over het volledige archief van Montgomery. Alleen al aan de omvang van het eerste deel van de biografie (het tweede deel zal pas later verschijnen; dit eerste boek beslaat de periode tot 1942) kan men zien dat de auteur gewetensvol te werk is gegaan: 871 pagina's.
De eerste zes hoofdstukken zijn onleesbaar. Niets dan early years, Ierse afstamming, andere generaals in de familie, grootheden in de familie van moeder, beroemdheden in de familie van vader. Hoofdstuk zeven gaat over Bernards leertijd op de militaire academie Sandhurst en vanaf dat hoofdstuk is Hamiltons biografie ongemeen boeiend, ongelooflijk gedetailleerd en perfect gedocumenteerd. Een standaardwerk dus.
Hamilton zelf vreesde, zo schrijft hij in zijn inleiding, dat zijn vriendschap met Montgomery zijn objectiviteit zou beïnvloeden. Onnodige angst, want hoewel het boek duidelijk met liefde is geschreven en ook met een groot begrip voor de toch niet geringe tekortkomingen van de veldmaarschalk, is er geen enkele poging gedaan om die tekortkomingen te verdoezelen. En ook de grootste flater van Montgomery in de beschreven periode, de mislukte invasiepoging bij Dieppe, wordt uiterst eerlijk beschreven. Monty's andere blunder, Arnhem, komt in dit deel nog niet aan bod. Naar aanleiding van een oefening in 1931 waarbij Montgomery - als commandant van een legeronderdeel dat het onder gesimuleerde omstandigheden tegen een ander Engels onderdeel moest opnemen - door een al te groot enthousiasme bijna de mist in ging, probeert Hamilton wel een verklaring te geven voor die twee grote missers van de anders altijd zo voorzichtige bevelhebber:
‘Bernard was in deze periode een heel andere commandant dan de voorzichtige generaal met de ijzeren wil die hij later zou worden. En dezelfde eigenschappen die door sommige historici zo beschimpt zijn - zoals zijn behoefte aan een overduidelijke voordeelpositie voordat hij aan operaties deel wou nemen - vormden in feite veel meer een beschermende mantel die Bernard zich zelf opdrong dan algemeen wordt aangenomen. Alleen wanneer men dat erkent kan men Bernards latere vergissingen in de oorlog begrijpen, zoals Dieppe en Arnhem. Dat waren geen vreemde aberraties van een van nature voorzichtige militair, maar juist voorbeelden van een impulsiviteit die Bernard in andere gevallen wist te verbergen en onder controle wist te houden.’
Die verklaring lijkt logisch. Het zou niet de enige paradox in Montgomery's karakter zijn. Tot aan het eind van zijn lange leven doodsbang voor de dood, toonde Montgomery zich op het slagveld steeds buitengewoon moedig (vooral bij hoge militairen valt zo'n eigenschap op). Een professional als geen ander, maar bij de keuze van zijn officieren maakte het hem niets uit of iemand een behoorlijke militaire opleiding had gehad: alleen capaciteiten telden, voor verdere vorming zorgde hij zelf wel. Een jaloerse mensenhater, maar ook iemand die bekwame minderen op alle mogelijke manieren vooruithielp in hun verdere loopbaan. Schizofrenie is een woord dat vele malen in Hamiltons boek voorkomt. De enige kritiek die men op zijn biografie zou kunnen hebben, betreffen zijn pogingen om die schizofrenie verder te analyseren. Montgomery heeft, daaraan bestaat geen twijfel, een nogal tyrannieke moeder gehad. Maar of die nu echt nodig was om zo een uitzonderlijke veldmaarschalk te scheppen, betwijfel ik.