Tijdperken
Uit de tekst bij de trefwoorden Boemerang, Boog, Afbeelding van Beweging, Oneindigheid, Atoomstructuur en Kleurvlakken kunnen we een treffend commentaar destilleren op de ontwerpmode van de jaren veertig en vijftig: er werden toen overmatig veel grafische stijlmiddelen gebruikt die totaal niets te maken hadden met de oorspronkelijke betekenis ervan. De boemerangvorm kwam behalve in de publiciteitskunst ook voor in de schilderkunst van deze periode en bij bepaalde Scandinavische meubelen (niervormige bijzettafeltjes). De abstracte vorm ∞, oorspronkelijk het symbool voor ‘oneindig’, werd evenals de grafische voorstelling van trillingen, door ontwerpers te pas en te onpas ingezet als grafisch lapmiddel. De ‘atoomstijl’ bereikte volgens Thompson en Davenport zijn apotheose in het Festival of Britain van 1951, maar was op de Wereldtentoonstelling te Brussel in 1958 nog steeds populair. Een ander motief, Willekeurige Kleurvlakken, was los en schetsmatig in de jaren veertig en regelmatig en scherp in de jaren vijftig.
De jaren zestig worden gekarakteriseerd onder Woordenboek, Brief als Beeld, Lippen, Voor & Na en Ronde Hoeken: ‘Het reproduceren van een fragment uit een woordenboek was een natuurlijke reactie op het gebruik van afbeeldingen, en bereikte het verzadigingspunt bij het begin van de jaren zestig.’ ‘De truc om een natuurgetrouwe reproduktie van de opdrachtbrief van de cliënt te gebruiken als advertentie is een van de vele non-design-oplossingen die karakteristiek zijn voor de jaren zestig.’ Andere clichés van de jaren zestig waren het afbeelden in full colour van een paar lippen, liefst uitvergroot over twee pagina's, en de mode van de ronde hoeken, een cliché dat ook tot uitdrukking kwam bij de ramen in bepaalde moderne gebouwen.
De trefwoorden Lichaam en Inkleuren, ten slotte, verschaffen inzicht in de beeldtaal van de jaren zeventig: ‘Als gevolg van de zogenaamde permissiveness van de jaren zeventig heeft het zonder aanwijsbare reden (fotografisch) afbeelden van het naakte lichaam, en in het bijzonder de vrouwelijke variant daarvan, epidemische proporties aangenomen.’ ‘Het dwangmatige gebruik in de afgelopen tien jaar van het kleurboekprincipe, of een afgeleide daarvan, het painting-by-numbersprincipe, werd dikwijls gebruikt als een stilistisch trucje.’
Wie het boek van kaft tot kaft leest, komt ook mooie geschiedkundige wetenswaardigheden tegen. Het gebruik van ‘echte’ kogelgaten in omslagen van thrillers blijkt al in 1945 te zijn toegepast door de ontwerper Paul Rand; het Ban-de-Bom-teken (☮) blijkt al in 1956 te zijn ontworpen door de Engelsman Gerald Holtan; de lippestiftafdruk van een zoen blijkt al door de studenten van het Bauhaus als icoon te zijn gebruikt, en van twee wereldberoemde logo's, die van Pirelli en Esso, blijkt de ontwerper niet bekend te zijn.
De stilistische mode van een bepaald tijdperk is meestal het best terug te vinden in het werk van middelmatige of slechte kunstenaars. Toch zijn de in dit boek bijeengezochte voorbeelden niet alleen goede illustraties van een motief of een stijl, maar ook van het werk van een aantal belangrijke ontwerpers, dat zelfs zonder het themaverband het bekijken waard is. Ongeveer de helft van de illustraties komt uit de Verenigde Staten (ongehoord veel voor een Engels boek), een derde komt uit Engeland en de rest uit Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Nederland en nog een paar andere landen. De meest afgebeelde ontwerper is Paul Rand, niet ten onrechte volgens mij, en hij wordt gevolgd door Henry Wolf, Bob Gill, Derek Birdsall, George Lois, Raymond Savignac, Herbert Leupin, Lou Dorfsman en Saul Bass. Ook het werk van belangrijke voorlopers als Herbert Bayer, E. McKnight Kauffer, Cassandre, Piet Zwart (een enkele maal gespeld als ‘Piet Zwartz’), Van Doesburg, El Lissitzky, Käthe Kollwitz en John Heartfield heeft een plaats gekregen.