Carel Peeters
‘De boeken van Boris Vian,’ schreef Ieme van der Poel eens in de Boekenbijlage (19-4-1978) ‘spelen in een absurde wereld waarin de eigenschappen van mens, dier, plant en stof onderling verwisselbaar zijn: dieren bezondigen zich aan overmatig drankgebruik of tobben met de lijn, bomen kwispelen, mensen worden stukgemaakt, opgeruimd of onder het vloerkleed geveegd. Tramkaartjes kunnen knipogen, huizen schrompelen ineen, rechte muren buigen zich op de tonen van Duke Ellington. De techniek kent geen grenzen: auto's glijden als deegrollers over de weg, maar dank zij de uitvinding van een vernuftig, chemisch produkt wordt voorkomen dat het wegdek aan de banden blijft kleven.’ Met geringe wijzigingen zou dit alles ook over de tekeningen van de Franse tekenaar Roland Topor gezegd kunnen worden. De heren behoren tot dezelfde wereld.
Ze zijn in die wereld niet alleen, Lewis Carroll, Alfred Jarry, Raymond Queneau, Sigmund Freud, Fernando Arrabal - en soms Rudy Kousbroek - wonen er ook. Ze kennen elkaar en beleggen regelmatig bijeenkomsten op informele basis in Café Imaginaire, op de hoek van de Rue Merveilleuse/Rue Extraordinaire in het 13e Arondissement, Parijs. Toevallige bezoekers van het café weten te vertellen dat er veel gelachen wordt en dat het gekir van Roland Topor boven alles uit klinkt. Zijn lach is legendarisch; tot deze legendevorming is hij wel verplicht gezien zijn functie van ‘Ambassador of New York Jewish Humor in Paris’. Topor schijnt in die wereld de oogappel van Freud te zijn, vanwege zijn grote verdiensten op het gebied van de psychoanalyse, met name door het levend houden van de onbewuste drijfveren, de macabere menselijke fantasie en zijn vele variaties op het Oedipus-thema. Een mijlpaal in die wereld was het verschijnen van Wat en Hoe moet ik het zeggen in het Kats van Rudy Kousbroek rond de jaarwisseling van 1981.
De ontmoeting tussen Boris Vian en Roland Topor middels de luxe-uitgave van Vians romans L'Herbe Rouge en L'Écume des jours in één band is voor de buitenwereld wel iets bijzonders, voor Topor is het een dagelijkse ervaring: zij horen bij elkaar, zoals Peter van Straaten bij Simon Carmiggelt hoort. Topor maakte voor elke roman zes tekeningen. Voor het ‘meest treffende liefdesverhaal van onze tijd’ (Raymond Queneau) L'Ecume des jours tekende hij Jean Paul Sartre, gezeten op een olifant. Hij rookt een zware pijp, omdat hij in deze roman te kijk wordt gezet als het intellectueel idool van Saint-Germain-des-Prés, samen met Simone de Beauvoir. Zij heten daarin Jean-Sol Partre en Hertogin de Bovouard. Het naakte meisje met het vriendelijke muisje op haar rechter borst is Chloé, om wie het tragische verhaal handelt; zij is ziek en sterft uiteindelijk. De tekeningen die Topor voor deze romans maakte zijn zowel gewoner als geheimzinniger dan zijn andere werk. Het boek met de illustraties van Topor is het eerste deel van een serie van zes waarin Éditions André Sauret alle romans van Vian publiceert. Elk deel zal door een andere tekenaar worden geïllustreerd en ze zullen in de loop van dit jaar verschijnen, al moet op vertraging worden gerekend. De andere tekenaars behoren iets minder tot de bijzondere wereld van Vian dan Topor: het zijn Jean-Michel Folon, André François, Milton Glaser, J.-P. Desclozeaux en Jean Laguarrigue. Het zijn bibliofiele uitgaven, met een beperkte oplage, in uniforme uitvoering en prijzen die ook tot een andere wereld behoren: van 450 tot 1000 frans per deel, al naar gelang men ze in linnen of rood/zwart leer gebonden wil hebben.
Topor werkt wel vaker voor zulke edities, maar behoudt zich het recht voor de tekeningen in zijn eigen boeken te publiceren of ze in andere publikaties te laten afdrukken. Hij laat van veel van zijn tekeningen litho's maken in een oplage van gemiddeld 120 exemplaren. Op de tentoonstelling bij Galerie d'Theeboom is een doos te zien met acht litho's die Topor maakte naar het voorbeeld van pornografische foto's uit het begin van deze eeuw. Het zijn zeer pornografische tekeningen, maar ze krijgen door de kleuren en de ironie van Topor iets aandoenlijks, soms zelfs iets feestelijks. D'Theeboom heeft een kleine catalogus gemaakt waarin lijsten staan van de tentoonstellingen die hij sinds 1961 over de hele wereld heeft gehad; de lijst met boeken waarin zijn tekeningen zijn verzameld is respectabel, de lijst met boeken van anderen waarvoor hij tekende is even lang en het overzicht van boeken van ‘min of meer literaire aard’ telt eenentwintig titels. Topor doet alles: hij tekent, schrijft gedichten, maakte een kookboek voor kannibalen, schrijft verhalen, satires, toneelstukken, hij filmt of speelt in een film en maakte een jaar geleden de decors voor de opera Le Grand Macabre, die werd opgevoerd in Bologna. De foto's die hiervan op de tentoonstelling zijn te zien, tonen Topors grenzeloze fantasie. Toch heeft die verbeelding zijn constanten. Voor de opera bedacht Topor dat het podium tijdens een bepaalde scène zou moeten bestaan uit een zee van mensenhoofden. Die hoofden kwamen er ook en ze lijken over de grond te rollen; het is een motief dat vaker op zijn tekeningen te zien was. De tekeningen die de basis vormden voor het decor zijn ook in een boekje uitgegeven, voorzien van een inleiding waarin Topor vertelt dat hij nooit een liefhebber van dit theatrale genre is geweest en eigenlijk van alles wat met opera te maken heeft gruwt. Een wonder stelde hem in staat zijn fysieke weerzin te overwinnen.
Op de tentoonstelling is werk van de laatste jaren te zien; er zijn ook tekeningen die voorkomen in de meest recente boeken waarin Topor zijn tekeningen verzamelde: Toporland (uitgegeven door Balland) en Rèves de jour/Tagträume (uitgegeven door Diogenes). In een interview met Ron Kaal heeft Topor eens verklaard dat hij ‘niets probeerde uit te drukken’. Het is een van die uitspraken die behoren tot het relativerende genre, onderdeel van elk interview, zoals bijna elk antwoord eindigt met gelach en gekir. Topor beperkt zich daar uiteindelijk niet toe. Wat er op zijn tekeningen gebeurt is moeilijk in woorden te vangen. De inhoud wordt slap als een pudding zodra men er woorden voor gaat zoeken. Wat voor commentaar moet men leveren op de tekening waarop een vrouw te zien is met een honderiem die vastzit aan een man; het is geen gewone man, de man is een deel van de aarde; hij wordt er door de riem, als een plag gras, voor een deel uitgetrokken. Kan men zeggen dat de vrouw de zeer aardse driften van de-man-in-het-algemeen in bedwang heeft, zonder het effect van de tekening teniet te doen? Ik heb het hier gedaan, maar het kan niet. Vian liet mensen onder het vloerkleed vegen. Topor tekende een vrouw met een bezem waarvan de borstel bestaat uit het hoofd van een man met een lange baard. Een goede bezem, waarmee de restanten van 's mans lichaam worden opgeveegd. Op een van zijn mooiste en bekendste litho's omarmt Pinokkio zijn moeder; zijn Freudiaans-lange neus steekt door haar gezicht en komt er aan de andere kant uit.
Vervolg op pagina 20
De tekeningen op de rechterpagina zijn gemaakt voor twee romans van Boris Vian: links boven: L'Herbe rouge; rechts boven: L'Écume des jours; links onder: L'Écume des jours; rechts onder: L'Herbe rouge