hij de rust en de aandacht waarnaar hij zo verlangde, bevrijd van zijn verplichtingen als kostwinnaar, minnaar en dichter. Na zijn ontslag uit de gevangenis van Mons deed Verlaine nog tweemaal een poging om op een algemeen aanvaarde wijze zijn brood te verdienen. Als leraar had hij aanvankelijk nogal succes, maar de drank en zijn liefde voor een leerling, Lucien Létinois, deden hem besluiten om naar andere bestaansmiddelen om te zien. Met financiële steun van zijn moeder kocht hij een boerderij in het noorden van Frankrijk, waar hij samen met Lucien en diens ouders zijn intrek nam. Maar ook deze gelukkige periode eindigde in een debâcle. Het boerenbedrijf ging failliet en Lucien, die hij steeds meer als substituut voor zijn eigen zoon Georges was gaan beschouwen, overleed aan tyfus. Deze klap kwam Verlaine nooit te boven. Het betekende het begin van zijn leven als clochard, waarin hij op tientallen verschillende Parijse adressen verbleef en zich langzaam maar zeker ontwikkelde tot een toeristische bezienswaardigheid.
Verlaine en Rimbaud, fragment van het schilderij Un coin de table van Fantin-Latour
Omstreeks 1885 deed het symbolisme zijn intrede in de Franse literatuur. De jonge dichters, zoals Gustave Kahn en Moréas, beschouwden Verlaine als hun leidsman, wie deze plotselinge belangstelling voor zijn persoon nogal onverschillig liet. De beginregel van het gedicht Art poétique (‘De la musique avant toute chose’) leek de nieuwe stroming op het lijf geschreven, al hield Verlaine bij hoog en laag vol, ‘dat het maar een versje was.’
In zijn laatste jaren raakte Verlaine opnieuw verwikkeld in een dubbele relatie, waarin hij zelf meer de rol van slachtoffer dan van held vervulde. Zijn twee maîtresses, Philomène en Eugénie, veranderden zijn leven in een aaneenschakeling van ruzies en intriges. Ze complotteerden om het hardst, waarbij de zure Eugénie tenslotte aan het langste eind trok. In een klein tekeningetje laat Verlaine zien, hoe hij onder het schrikbewind van Eugénies bezem leed, maar toch was hij niet bij machte om aan haar ijzeren greep te ontsnappen. Misschien voelde hij zich ook niet zo ongelukkig bij deze cipierster, die hem verwende en vertroetelde, alsof ze zijn moeder was.
De biografie van Pierre Petitfils maakt een gedegen indruk. In de eerste hoofdstukken is hij nogal geneigd om de gebeurtenissen van een persoonlijk, vaak nogal oubollig commentaar te voorzien (zo noemt hij Mathilde misprijzend ‘la douce épouse’), maar wanneer hij eenmaal goed op dreef is, raakt deze hinderlijke gewoonte gelukkig op de achtergrond. Ik heb niet de indruk, dat Petitfils in dit lijvige boekwerk veel nieuw materiaal aandraagt, maar hij biedt een alleszins aanvaardbare compilatie van de reeds bestaande bronnen.
Leven en werk van Verlaine zijn nauw verweven. Sommige van zijn gedichten zijn zo banaal, dat je ze niet zonder een gevoel van gêne kunt lezen. Dat geldt vooral voor de laatste bundels, waarin zijn vrienden (Cazals, Delahaye), zijn uitgever Vanier en Eugénie, zonder enige distantie aan het publiek worden getoond. Het zijn haastig geschreven sinterklaasrijmen, die Verlaine in slechtere tijden, voor tien francs per stuk verkocht. Toch ben ik het niet eens met de Franse criticus André Clavel, dat men het leven van Verlaine hoger zou moeten aanslaan dan zijn poëzie (‘een glas water zonder absint’). De gedichten van Verlaine zijn beslist niet minder kleurrijk dan zijn leven, hoogstens wat bescheidener, wat gedempter van toon. Vooral in zijn vroegste bundels vind je prachtige verzen, heel licht, heel melodieus, waarin een soort elegante droefenis besloten ligt. ‘Ecoutez la chanson bien douce/qui ne pleure que pour vous plaire’. Deze zeer bekende regels zijn afkomstig uit de bundel Sagesse en roepen de verstilde, weemoedige sfeer op, die zo kenmerkend is voor Verlaines poëzie. De harmonie, die hij in zijn persoonlijk leven nooit heeft kunnen bereiken, wist hij schijnbaar moeiteloos te realiseren op een blad papier.
TOPOR