Een wereld tussen mens en ding
Het zwijgen in de steen: stond er maar wat Trakl zegt
Het zwijgen in de steen door Georg Trakl Vertaling en toelichting: Huub Beurskens Uitgever: Meulenhoff 70 p., f19,50
Arend Slagman
‘Ik had nooit verwacht, dat ik deze op zich zelf al moeilijke tijd in de ruwste en gemeenste stad die op deze overladen en vervloekte wereld bestaat, zou moeten doorbrengen. En als ik me bovendien voorstel, dat een vreemde macht mij hier wellicht een tiental jaren zal laten lijden, dan kan ik in een tranenstuip van troosteloze hopeloosheid vervallen. - Waartoe dient deze kwelling? Ik zal uiteindelijk toch altijd een arme Kasper Hauser blijven.’
Met deze sombere regels reageert Georg Trakl (1887-1914), in een brief aan zijn oude schoolvriend Erhard Buschbeck, op de proeftijd die hij in 1912 zal gaan vervullen in de apotheek van een garnizoenshospitaal in Innsbruck. Een jaar later legt hij de laatste hand aan het gedicht Kaspar Hauser-lied.
Nu doet de combinatie van het citaat uit de brief en de mededeling over het gedicht misschien vermoeden, dat Trakl in Kaspar Hauser-lied zijn verwantschap met de wereldberoemde wees heeft uitgedrukt, dat hij zijn persoonlijke sores in de mond van Hauser heeft gelegd of gewoon een loflied heeft geschreven. Er is echter, afgezien van de moordenaar, die twee keer in het gedicht voorkomt (zoals bekend is de werkelijke Hauser in 1833 vermoord), niets wat erop wijst, dat het gedicht specifiek over Kasper Hauser gaat. In de titel had evengoed de monnik kunnen staan, de eenzame, de vreemdeling, de waanzinnige, de bezetene of de verstomde, ‘buitenbeentjes’ die in Trakls poëzie geregeld opduiken. Bovendien is er van een directe gevoelsontlading geen sprake. Het gedicht mist elke vorm van openhartigheid en duidelijk aanwijsbare persoonlijke anekdotiek. Zijn de brieven van Trakl vaak ‘open als een schelp’, zijn gedichten blijken ‘dicht als een steen’.
Het hermetische karakter houdt natuurlijk niet in dat je niet in deze poëzie kunt doordringen. Het heeft veeleer te maken met de rol die deze gedichten moeten spelen. Bij Trakl (en bij meer moderne dichters) is een gedicht geen medium dat de gevoelens van de dichter op de lezer overbrengt, maar een volwaardige gesprekspartner, die op eigen benen kan staan. Zo'n gedicht stelt vragen, geeft geen antwoorden (antwoorden maken verdere communicatie overbodig), brengt persoonlijke gevoelens en vraagstukken op algemeen niveau en biedt geen getrouwe kopieën van de werkelijkheid meer aan. Sinds de sterke opkomst van wetenschap en industrie is het voor de mens moeilijk geworden de werkelijkheid nog als een absolute eenheid te ervaren. Anders dan zijn generatiegenoot Gottfried Benn, die op een gegeven moment inderdaad beseft dat je niet moet hopen in zo'n ingewikkelde samenleving nog ooit een soort renaissancemens te worden, heeft Trakl in een soort wanhoopspoging toch geprobeerd een gesloten wereld bij elkaar te schrijven.
Georg Trakl werd geboren in 1887 in Salzburg. Rainer Maria Rilke vroeg zich dertig jaar later, drie jaar na de dood van Trakl, in een brief aan Ludwig von Ficker af: ‘Wer mag er gewesen sein?’ Terecht, want een betrouwbare en gedetailleerde levensbeschrijving van de dichter bestaat nog steeds niet. Zo is er weinig bekend over Trakls kinderjaren, staat de chronologie van de bewaarde brieven nog niet vast en zijn de diverse herinneringen en getuigenverklaringen niet voldoende op hun juistheid gecontroleerd. En dat is bijzonder treurig, al was het alleen maar om het feit dat in de afgelopen decennia in de vloed van interpretaties heel wat is gegoocheld met biografische gegevens en hun transpositie in Trakls werk.
Het blijft dus bij een verzameling fragmenten. Over de vader, Tobias Trakl, een handelaar in metalen die zich heeft opgewerkt tot de bourgeoisie van Salzburg, voor wie Georg een stille bewondering had en bij wie hij zich geborgen kon voelen. Over de moeder, Maria Catharina Halik, die vond dat haar taak als moeder ophield bij het baren van een kind, die de opvoeding van haar kinderen dan ook overliet aan een gouvernante en zich voornamelijk bezighield met haar uitgebreide antiekverzameling. Over Georgs jongere zuster Gretl, voor wie hij waarschijnlijk een meer dan platonische liefde heeft gehad (de meeste documenten in deze kwestie zijn verdwenen). Over Georgs studie aan het gymnasium, die hij voortijdig moest afbreken wegens onvoldoende prestaties, zijn studie in de farmacie en zijn verslaving aan verdovende middelen.
Georg Trakl
In 1908 zag Trakl voor het eerst één van zijn gedichten in een krant afgedrukt. Vanaf 1912 verschenen er geregeld gedichten in het tijdschrift Der Brenner. Hoofdredacteur Ludwig von Ficker werd één van Trakls beste vrienden. In 1913 debuteerde Trakl in boekvorm met Gedichte bij de uitgeverij van Kurt Wolff, die zich indertijd uitermate verdienstelijk maakte met het aan de man brengen van expressionistische kunst én literatuur. Van de tweede bundel Sebastiaan im Traum heeft Trakl de voorbereidingen wel, maar de uitgave in 1915 niet meer meegemaakt. Toen in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak, meldde hij zich aan bij het Oostenrijkse leger en vertrok in augustus naar het oostfront. Na de slag bij Grodek kon hij de gevolgen van het oorlogsgeweld niet meer aan en werd hij in oktober wegens zijn psychische toestand (hij had herhaaldelijk zelfmoord willen plegen) ter observatie opgenomen in het garnizoenshospitaal in Krakau. Op 3 november stierf hij, waarschijnlijk aan een overdosis cocaïne.