Een geval van lyriek
Furie, de derde dichtbundel van Elly de Waard
Furie door Elly de Waard Uitgever: De Harmonie, 76 p., f16,90
Willem Jan Otten
Elly de Waard is één van de zeldzame onverdund lyrische dichters uit ons taalgebied. Haar laatste, omvangrijke bundel bevat voor het grootste deel liefdespoëzie, gedichten waarin ongegeneerd de onbereikbaarheid, of op zijn minst de ongrijpbaarheid van een geliefde wordt opgeroepen, compleet met uitroepen, verzuchtingen en aanmaningen.
Het is moeilijk om niet enigszins argwanend te worden bij deze poëzie, zeker niet als men, zoals ik, het afgelopen seizoen de indruk heeft gekregen dat er door velen krachtig verlangd wordt naar dichterschap, dat wil zeggen naar poëzie die aan de muren der openbare gebouwen gehangen kan worden, naast de koninklijke portretten. De lof die Ida M. Gerhardt en P.C. Hooft ten deel is gevallen had iets onmiskenbaar monarchistisch - de leegte, ontstaan door de dood van Roland Holst en het zwijgen van Lucebert, wordt sterker gevoeld dan ooit. Echte dichtkunst, dat schijnt iets te zijn. Elly de Waard heeft zich sinds haar debuurt Afstand ('78) steeds meer ontwikkeld in de richting van de plechtstatige polonaise. Dit is niet de prettigste conclusie om te trekken, want in Afstand stonden een aantal gedichten die ik mooi vond. Natuurlijk was, en is, deze appreciatie een kwestie van herkennen, vooral van invloeden, zoals die van Chris J. van Geel; maar ook wat de gedichten wilden sprak mij aan: lyriek beteugelen met waarneming, gemoedsverwarring met tegenspraak, de poëtische zucht met zelfonderzoek. Want er is met lyriek iets vreemds aan de hand: hij geeft degene die hem wenst te beoefenen zo'n schoon gevoel, zo'n krachtige sensatie van samenhang, dat het gevaar bestaat dat er vergeten wordt dat er nog een andere gewaarwording bestaat, even onomstotelijk als het lyrische moment: de zekerheid dat alles wat wij samenhang noemen een spinsel is. Anders gezegd: lyriek verleidt tot fictie; zonder fictie is het niet goed denkbaar samenhang te zien in 's werelds wirwar; we moeten dus wel uitgaan van, en zelfs geloven in een samenhang. Deze noodzaak van fictie is tegelijkertijd een totalitaire verleiding, waaraan veel fameuze lyrici gevolg hebben gegeven: Gorter werd reidanser, Marsman een dobber, Kloos paranoïde.
Elly de Waard
De eis die aan een naoorlogse lyricus gesteld kan worden is naar mijn overtuiging dat hij zich rekenschap moet geven van het verband tussen poëzie en totalitair, schoonheid en grootspraak. Er moet een manier te vinden zijn om trouw te blijven aan de lyrische sensatie, en tegelijkertijd de ongerijmdheid van fictie te tonen, - het beeld van een been dat spartelt in de hoek van het ongeïnteresseerd schilderij. Icarus geloofde in zijn vleugels; zonder zijn plons zou Breughels schilderij een genrestuk zijn, niets meer.
Het is merkwaardig dat uitgerekend een dichter als Elly de Waard, wier observatievermogen zo precies is, en wier vermogen om met metaforen allerlei onverhoedse verbanden tussen waarnemingen te leggen zo groot is, zulke retorische poëzie als in Furie is gaan schrijven. De gedichten worden verpletterd onder het gewicht van de poëzie. Avondluchten zijn magistraal, paletten schitterend, bloed ademloos bewaard, aandacht sereen, leemten nijpend, natuur meedogend en wreed, wit maagdelijk, mussen machig. Er wordt een adjectieven-bombardement afgevuurd dat weinig in het midden laat. Het resultaat is een onzintuiglijkheid zoals ik die eigenlijk alleen maar ken van de schaarse popconcerten die ik heb bijgewoond, en waarvan ik mij vooral herinner dat ik mij weliswaar overrompeld wist, maar vervolgens ook ontzenuwd.