Geen reden tot hoop
Vertaalde poëzie II: Antonio Porta
De lucht van het einde. Briefgedichten door Antonio Porta vertaling: Karin van Ingen-Schenau nawoord: Pieter de Meijer Uitgever: Marsays, Gouden Leeuw 745, Amsterdam
Rein Bloem
Marsays speelde eens zo mooi fluit, dat hij met Apollo in de slag ging. Voor straf voor deze hoogmoed ontdeden de goden de vermetele hardhandig van zijn huid, maar Vestdijk maakte daar in één van zijn onsterfelijke Griekse sonnetten iets anders van: in zijn versie vilde Apollo zijn uitdager om hem te verlossen van goddelijke aanraking; alleen zonder die besmette huid kon Marsays bij zijn eigen spel blijven. De nieuwe uitgever van (vooral) vertalingen, Marsays, speelt weer anders met dit gegeven en lijkt te kiezen voor het kruipen in andermans huid: de vertaler leeft zich in anderstalig werk in en lijft dat bij het Nederlands in.
Dat is Karin van Ingen Schenau bijzonder gelukt met de briefgedichten van Antonio Porta, de Italiaanse novissimi-dichter, van wie ze op Poetry International al eerder vertalingen voorlas. In het eveneens uitstekende nawoord geeft Pieter de Meijer (zie ook zijn bijdragen over Italiaans poëzie in oude en nieuwe Raster-nummers) die gedichten de plaats die hun toekomt. Ze staan verspreid in de roman De koning van het magazijn, het verhaal over een dode man, via wiens ogen wij paradoxaal genoeg de wrede wereld om hem heen leren zien in stukken en brokken. Die situatie is vervreemdend op zich zelf, maar de gedichten, waarin op een persoonlijke toon weer andere flarden uit de huidige samenleving worden meegedeeld, cirkelen om die man in het middelpunt heen en maken dat wij niet los kunnen komen van wat op zijn huid lijkt geschreven.
Snippers, flarden, aaneengeschakeld zonder oorzakelijk verband, zijn altijd de elementen geweest van de montage, de bewogen beweging die Porta in zijn gedichten documenteert. Hij laveerde in vroeger werk daarbij altijd tussen verbeelding en werkelijkheid. Zo is het magistrale Alba, dat hij een aantal jaar geleden op Poetry voorlas, een geval van verbeelding dat alleen via omwegen met de ellende van onze tijd te maken heeft. In de roman met zijn poëtische inlassen kiest hij voor, of liever tegen de werkelijkheid, de alledaagse terreur in Italië, de misleiding op grote schaal:
Brief nr 28
als hij zegt: het is een maatregel
moet jij denken: het is een tegenmaatregel
als hij zegt: het is tegen de inflatie
moet jij denken: het is voor de inflatie
als hij zegt: een pak slaag
weet je: deze keer moet het waar zijn
als twee keer twee vier is)
al heb je hem door de machinerie bedriegt
werkelijk Achilles haalt de schildpad nooit in
Illustratie van Breyten Breytenbach
Dat is wel even een andere kijk op de paradox van Zeno, die in Nederland op de vierkante centimeter gerealiseerd wordt in gedichten van Hans Faverey en gecomponeerd in wat het magnum opus van Mulisch heet te zijn. Bij Faverey het verlangen en de troost de tijd even de tijd te laten, bij Mulisch hét filosofisch beginsel door de eeuwen heen, bij Porta de waarschuwing tegen sprookjesvertellers! De briefgedichten komen bij mij beter aan in de roman, dan in hun loskoppeling daarvan, omdat ze op deze manier heel onversneden hun werk moeten doen en in serie geschakeld wat boodschapperig aandoen. Dat eventuele bezwaar zit minder in de in deze bundel ook opgenomen gedichten uit Passi Passaggi (1978) rond het voor Porta zo kenmerkende voorbijgangersmotief: de man die en passant getuige is van wat de wereld aan gruwelbeelden te bieden heeft. Niet mis is het gedicht met het onderschrift Michail Boelgakov 10.8.1978:
Zich wendend tot de verre maan mompelt hij
jullie laten mij niet slapen op
hetzelfde moment glijdt hij in slaap.
de maan verdwijnt en de huizen rondom
wissen het gevoel van slapen uit
een ogenblik later weet hij zeker dat hij op reis is.
de misselijkheid tot in zijn voeten
de leegte in zijn nek plotselinge tekens
zijn weg voordat hij zijn mond kan opendoen
en de zware nachtelijke steen kan uitbraken.
Op het werk van Porta is een titel van Ten Berge van toepassing: levenstekens en doodsignalen. In deze laatste jaren schijnt waar ook ter wereld het tweede meer van toepassing dan het eerste. De schitterende illustratie van Breyten Breytenbach naast de titelpagina maakt het er allemaal niet vrolijker op, de geboorte van ogen in een opengesperde mond, die ons de huid vol scheldt. Geen reden tot hoop, deze lucht van het einde. Wel bescheiden hoop dat de uitgever Marsays met zijn kleinschalige oplaag van 350 exemplaren de lezers bereikt die deze onheilstijdingen verdienen.