weer later in de politiek en de diplomatieke dienst. Hun onderlinge correspondentie beslaat drie delen, waarvan de eerste twee al eerder door mij werden besproken. Het derde deel bestrijkt de jaren 1921 tot 1937. De vriendschap is tot dat jaar van zeer hartelijke aard gebleven. De mentorrol die de enige jaren oudere Ray aanvankelijk bezat, heeft hij eigenlijk nooit losgelaten. Hij is het werk van Larbaud voortdurend waarderend en zeker ook kritisch, blijven volgen. Als Larbaud bij voorbeeld in zijn enthousiasme voor Joyce deze auteur in een artikel maar meteen koppelt aan Einstein en Freud, vindt Ray dit een ‘monsterlijke samenvoeging’: ‘Ik denk, zonder wiskundige te zijn, dat Einstein werkelijk een goeie vent is, maar ik weet, en sinds tien jaar weet iedereen in Duitsland en Wenen het, dat Freud een charlatan is.’ Of dit laatste nog zo algemeen aanvaard wordt als Ray toen wilde doen voorkomen valt te betwijfelen, maar zijn kritiek dat het wat gemakkelijk is om de grote namen uit een tijdperk op een hoop te gooien blijft wel staan. Grappig is, dat Nabokov in dezelfde termen over Freud schrijft (‘the Viennese quack’) en ook voor de Duitse mandarijn Thomas Mann een zelfde minachting koestert als Ray. Nabokov meent dat Mann schreef voor mensen die hun lippen nog bewegen tijdens het lezen, terwijl Ray in Mann ‘een Schopenhauer zonder filosofie en een Wagner zonder muziek’ ziet.
De levens van Larbaud en Ray verliepen enigszins in tegenbewegingen. Was aanvankelijk Larbaud de meest reislustige en Ray, ook al door gebrek aan middelen, aanzienlijk minder mobiel, deze rollen worden in de jaren twintig goeddeels omgedraaid. Ray maakt dan, uit hoofde van zijn politieke en diplomatieke missies grote reizen terwijl Larbaud, misschien door een verslechterende gezondheid wat minder buiten Frankrijk verblijft. Amusant voor de Nederlandse lezer is een brief van Ray uit Java uit 1929. Hij logeert dan in hotel Bellevue in Buitenzorg en schrijft: ‘Java is op het punt van tropische natuur het schoonste, het opgeruimdste en het verzorgdste dat zich denken laat. De Hollanders borstelen en boenen klaarblijkelijk alle zaterdagen elk blad van elke bananenboom. En hun ongelooflijk groene steden worden doorkruist door grachten à la Delft, waarlangs kleine lage huisjes staan vol zwarte kinderen.’
De correspondentie staat natuurlijk vooral in het teken van de literatuur, zij het dat Ray door zijn beroepsmatige bezigheden steeds minder tijd heeft voor literair-kritische arbeid. Larbaud betreurt dit. Nog in 1930 schrijft hij: ‘Ik ben blij je te zien schrijven over literaire onderwerpen; in de eerste plaats profiteer ik ervan; en dan, het is toch wat je het liefste doet, en ik heb altijd gedacht, en zelfs geschreven, meen ik, dat de simpele stenografische weergave van je literaire conversaties al kritische artikelen zou opleveren die zeker superieur zijn aan datgene wat de beroepscritici schrijven die een stevige positie in de hedendaagse literatuur verworven hebben.’
Valéry Larbaud in 1907
De inhoud van de brieven van Larbaud zelf wordt na 1930 in toenemende mate bepaald door zijn slechter wordende gezondheid, en door de langdurige medische kuren die hij moet ondergaan. Voorgenomen reizen moeten steeds weer worden uitgesteld of gaan gewoon niet door. Zijn laatste reis maakt hij in 1935, naar Albanië, waar Ray dan gezant is. Onmiddellijk na terugkeer wordt hij getroffen door een kramp in zijn rechterhand die hem het schrijven onmogelijk maakt, en die een voorbode is van de hersenbloeding die in november zal volgen.
In de voorlaatste brief die Ray schrijft wordt gewag gemaakt van een nieuwe geneeswijze tegen halfzijdige verlammingen, die is uitgewerkt door een Italiaanse en een Franse arts en die ‘heel simpel bestaat uit het wegnemen van wat bloed uit een ader aan de verlamde kant om dat vervolgens weer in te spuiten in een spier aan de niet-verlamde kant.’ Het lijkt zelfs voor het langvervlogen jaar 1936 wat erg naïef, en het valt te betwijfelen of Larbaud er veel troost uit heeft geput. Hoewel zijn toestand in de komende jaren wel verbetert, zal hij tot zijn dood in 1957 ernstig gehandicapt blijven en geen nieuw literair werk meer voortbrengen.