Basisgevoel
Ondanks al zijn ‘wit’ en techniche virtuositeit is Brodsky allerminst een eenzijdig verstandelijke en op uiterlijkheden gerichte kunstenaar. Het briljante spel aan de oppervlakte is bij hem geen doel, maar een zijdelings gevolg van een primaire emotionele gedrevenheid. In de bovengenoemde ‘Song to no Music’ verandert de spreker na zijn duizelingwekkende abstracte redenaties plotseling van toon:
Scholastics, you may utter. Yes,
scholastics, and a shameless hide-and-
De laatste regels zijn op Brodsky's hele werk van toepassing. De dichter ‘speelt’ er, met de jaren steeds knapper en meeslepender, met woorden om te ontkomen aan een basisgevoel van isolement, zinloosheid en leegte. Tegelijk met de vreugde om het kunstig vormgeven van de taal brengen de meeste van zijn verzen een instinctieve levensvisie over, die niet minder wanhopig is dan die van Kafka of Beckett - de laatste is een van Brodsky's meest bewonderde prozaïsten. In een karakteristieke houding, alleen in een kamer, zijn gezicht naar het raam gekeerd, beeldt de dichter zich zelf zo uit:
I sit in the dark. And it would be hard to figure out
which is worse: the dark inside, or the darkness out.
Zowel de ruimte als de tijd blijkt voor de ‘ik’ een doolhof zonder uitgang, waar hij steeds opnieuw voor dezelfde situaties komt te staan: verlorenheid in een grote stad met oude gebouwen en een rivier (in Brodsky's latere gedichten blijken Venetië, Florence en Londen nauwelijks te verschillen van het Leningrad uit zijn vroegere werk); het verlies van de nabijheid van de meest geliefde personen (sinds Brodsky's emigratie voornamelijk de zoon en de vriendin die in Rusland zijn achtergebleven) en een uitzichtloze toestand van stagnatie in de cultuurgemeenschap, waarvan hij deel uitmaakt. Onder invloed van dit alles valt de persoonlijkheid steeds verder uiteen: de ‘ik’ wordt enerzijds een onbeweeglijk, gevoelloos ding in de ruimte - ‘I do not move. These two / thighs are like blocks of ice’ - anderzijds een centrum van herinneringen en gedachten die vruchteloos rondtollen in het niets. Onnodig te vermelden dat Brodsky, anders dan de Russische ‘dissidenten’, weinig goeds verwacht van politieke veranderingen in zijn geboorteland en elders. De sombere surrealistische beelden van het openbare leven, half geschiedenis half toekomst, die hij herhaaldelijk in zijn poëzie oproept, zijn die van een tijdloos, zich zelf in essentie steeds gelijk blijvend ‘rijk’ - de prototypen zijn onder andere het oud-Chinese keizerrijk, Plato's heilstaat en Stalins Sovjet-imperium - met een ‘tiran’, publiek machtsvertoon en in het nauw gedreven enkelingen. Brodsky's nieuwe bundel eindigt met het beeld van een ‘ik’ die eenzaam, met een hoofd vol jeugdherinneringen, bij mistig weer ronddwaalt door een stadje in de buurt van Venetië en onderweg een leeg blikje van de straat omhoogschopt, dat geluidloos in de nevel verdwijnt. In een van de gedichten die nog in Leningrad zijn ontstaan schrijft hij: ‘I believe in emptiness... it's like hell,
but shittier.’
Het laatste houvast tegen het universele Niets is voor de dichter zijn vormbesef en zijn taal. Wat volgens hem van een mens overblijft nadat hij jeugd, ouderlijk huis, vrienden en vaderland is kwijtgeraakt
to a part. To his spoken part. To a part of speech.
(In het Russisch betekent de titel van de cyclus, waarnaar de bundel is genoemd zowel ‘deel van een redevoering’ als ‘rededeel’) Dat Brodsky's werk ondanks de treurige ervaringen en visie van de spreker het tegenovergestelde van een deprimerende indruk maakt, komt geloof ik vooral door het gretige enthousiasme waarmee hij zowel in Oost-Europa als in het Westen allerlei door mensen bedachte vormen - muziek, letters, cijfers, architectuur, meubilair, beeldhouwwerken - in zich opneemt en waarmee hij zelf in de taal nieuwe vormen maakt. In zijn poëzie wint Brodsky's creatieve elan het telkens van zijn neerslachtigheid.