Pornohandel
En dat allemaal in de eerste drieëntwintig bladzijden. Later blijkt het allemaal van wezenlijk belang te zijn voor het verloop van het verhaal. Door de brokken met de auto en Mancuso wordt Ignatius gedwongen werk te zoeken. Mancuso raakt bevriend met mevrouw Reilly en wordt haar bowling-partner, de oude man dingt naar haar hand. Jones - een schitterende figuur - neemt een ‘nikkerbaantje’ in de Night of Joy en daar vindt ook éen van de voor de ontknoping cruciale rampen plaats, een catastrofe met in de hoofdrollen, volgens de strikte logica van een pure klucht, Ignatius in een piratenpak, de stomme stripteasedanseres en haar papegaai, Boethius' De Consolatione Philosophiae, en agent Mancuso die bij toeval Lana Lee's pornohandeltje voor scholieren ontdekt.
De roman bulkt van de scherpe observaties: Lana Lee's ‘gespierde billen pinnen de barkruk aan de vloer vast,’ een ‘Onze Vrouwe van de Televisie’ op een zuignap; het huis van de Levy's, een en al acryl nylon, massage-tafel en airconditioning, ‘even behaaglijk als de menselijke baarmoeder’. Toole heeft het taalgebruik van de verschillende figuren briljant weergegeven. Ignatius' unieke manier van spreken contrasteert fel met die van zijn moeder (‘Ik heb zo'n last van arthuritis’); in de Night of Joy wordt een onderwereldtaaltje gesproken en we horen de geaffecteerd-hoge stem van de homo: ‘“Jeetje,” zuchtte de jongeman en stak met een scherpe klik van zijn aansteker een Salem op.’ Jones' stijl is subliem; hij zegt op een gegeven moment over Ignatius: ‘That fat freak a guarantee one hunner percen nucular bum. Shit.’
Ignatius was nog maar een keer buiten zijn geboortestad geweest, maar aan het eind van het boek slingert het rad van Fortuna hem het onbekende in. Als deus ex machina fungeert een soort vriendinnetje - hun verhouding is al even buitenissig maar toch geloofwaardig als zo vele dingen in het boek - dat op het juiste moment opduikt en Ignatius naar het Noorden haalt. Zal Manhattan hem goed doen? Naar het antwoord op die vraag, die aan het eind van het boek wordt gesteld, kunnen we slechts gissen. Er komt geen vervolg.
De geschiedenis rond dit boek is bijzonder triest. John Kennedy Toole heeft het in het begin van de jaren zestig geschreven; ontmoedigd doordat hij er geen uitgever voor kon vinden, pleegde hij in 1969, op tweeëndertigjarige leeftijd, zelfmoord. Als zijn moeder niet zo'n doorzetster was geweest en Walker Percy, een schrijver uit New Orleans, aan wie zij het manuscript had laten lezen, niet had beseft hoe goed het was, was het boek nooit uitgekomen. Het motto van de roman, een citaat van Swift, zal voor de jonge schrijver wel een bittere, ironische klank hebben gekregen: ‘Als er in de wereld een waar genie opstaat, kun je hem hieraan herkennen, dat de dwazen eensgezind tegen hem zijn.’ Zou hij met Ignatius deels een wrede karikatuur van zich zelf hebben gegeven? Dat zou kunnen verklaren waarom dit verbazend geestige boek zo'n trieste kern heeft.