eveneens uit de heerserssfeer.
Philip is uiteraard de jonge korengod die de oude meneer Oscar, wiens dood wordt geconstateerd bij een café dat Sterre (de Hondsster dus) heet, aflost. Maar net als De Rijckel in De verwondering is hij vermoedelijk nog meer: zeker Oedipus, zoals zovele protagonisten uit Claus' oeuvre (men vergelijke het wat rapsodische, maar vaak zeer scherpzinnige boek van Georges Wildemeersch: Hugo Claus of Oedipus in het paradijs, Nijgh & Ditmar 1973), naar alle waarschijnlijkheid ook Adonis, en volgens Raat zelfs Osiris en Paris. Hoe voorzichtig Raat ook in zijn identificatiespel optreedt, ik geloof toch dat het wat jammer is dat hij geen gebruik meer heeft kunnen maken van het onlangs verschenen proefschrift van Paul Claes: De mot zit in de mythe (over antieke intertextualiteit in het werk van Claus, Leuven 1981); zou hij die meesterlijke studie onder ogen hebben gehad, dan had hij laatst genoemde ‘vondsten’ waarschijnlijk wel geschrapt. De associatie met Paris geschiedt in ieder geval op wankele gronden. Raat neemt hiervoor het volgende stukje ‘monoloog interieur’ van Philip: ‘Paris, prikken in een ballon, ah, on l'encourage. The good is inferred (interred) with our bones. Le malin. Mondverband. Maandverbond. Muilband’. Op het eerstegezicht is hier geen touw aan vast te knopen, maar voor wie weet dat Philips verloofde, Lou, ongewenst zwanger is, valt een aantal woorden wel te duiden (het engelse citaat, dat Raat niet thuis kan brengen, komt uit Shakespeares Julius Caesar en volgt daar op ‘The evil that men do lives after them’ - niet weinig toepasselijk, dacht ik). Nu treedt deze vrije associatie op bij het zoeken van sigaretten en lucifers en het bekijken van verspreide papieren en tijdschriften en ‘Paris’ is dus waarschijnlijk inderdaad, zoals Raat veronderstelt, de helft van Paris-Match. Maar een
mythologische verwijzing die Raat postuleert omdat Philips situatie - zijn aarzeling in de keuze tussen zijn moederlijke verloofde Lou en de maagdelijke Bea(trice) - doet denken aan de keuze van de Trojaanse koningszoon, is toch wel erg gezocht: tenslotte gaat het om twee, niet om drie vrouwen. De associatie met Paris-Match lijkt mij in verband met de lucifers en het prikken duidelijk genoeg.
Er is nog één aspect van De hondsdagen waaraan Raat jammer genoeg helemaal geen aandacht besteedt en dat is het autobiografische element. Zonder al te veel scrupules kan men in de identiteitscrisis van Philip de cirsis van Claus zelf uit de beginjaren vijftig herkennen. Er zijn nogal wat aanwijzingen in die richting: het relaas over de kostschool, het verblijf in een hotel (in werkelijkheid ‘de Londres’ geheten, in de roman ‘Shamrock’, door Raat fallisch geïnterpreteerd, maar mijn woordenboek suggereert een andere oplossing), de symbolische betekenis van de tocht Brugge-Gent-Brugge (waar Claus geboren is). Ook in dit opzicht is er een relatie tussen De hondsdagen en De verwondering: beide romans presenteren een reflexie op een afgesloten ontwikkelingsfase van de schrijver.
Ondanks dit gebrek aan belangstelling voor privé-allusies en de bestrijdbare interpretaties van het mythisch substraat is het boekje van Raat een welkome bijdrage aan de Clausstudie. Voor beginnende lezers van diens werk, al dan niet met dagboek gewapend, zou het verplichte lectuur moeten zijn.