De vorm
De wereld van Gombrowicz berust op angst voor de vorm. Deze ‘vorm’ kan het best omschreven worden als het geheel van denk- en handelingspatronen, dat de mens gebruikt om zijn bestaan gestalte te geven. Het zijn patronen die niet worden voortgebracht door de mens zelf, maar objectieve structuren die buiten hem ontstaan. De invloed van die structuren is zo alomvattend, dat de mens zich onmogelijk kan realiseren volgens zijn eigen natuur. In de visie van Gombrowicz krijgt de mens zijn manier van bestaan van buiten af, als een masker opgedrongen en dat beklemt en mismaakt hem. Vandaar dat de hoofdpersonen alles in het werk stellen om de vorm te vernietigen: de mens in conflict met de vorm, dat is het grondthema van Gombrowicz' werk. In de romans, verhalen en toneelstukken manifesteert die vorm zich als een aanvankelijk stabiel systeem van menselijke relaties dat meestal verregaand geïnstitutionaliseerd is: een feodale of adellijke hiërarchie (Operette, Het feestmaal bij gravin van Teuperen), een starre hofetikette (Yvonne, Het banket) of diverse soorten familierelaties (De pornografie, Trans-Atlantisch, Kosmos).
In Ferdydurke zijn drie van dergelijke systemen in het geding: een middelbare school, een gezin van ‘moderne’ mensen en een op feodale wijze bestuurd landgoed. Op zeker moment wordt in die wereld een vreemdeling geïntroduceerd die de bestaande relaties verstoort. Door insinuaties en kleine geniepigheden ondermijnt hij de verhoudingen en holt hij de vorm zover uit dat die uiteindelijk in chaos ten onder gaat. Bij die catastrofe speelt geweld, fysiek geweld, een belangrijke rol. Spanningen die in de loop van het werk zijn opgebouwd kristalliseren plotseling uit in een golf van agressie. In feite is geweld in het hele werk aanwezig, maar dan op een indirecte versluierde manier. De zo kenmerkende broeierige atmosfeer hangt met die versluiering nauw samen. Leo Spitzer heeft eens betoogd dat de tragedies van Racine berusten op bruut geweld, dat ‘gedempt’ wordt door de classicistische vorm waarin ze geschreven zijn. Het verheven ritme van de alexandrijnen verhult als het ware de wreedheid van de handeling. Bij Gombrowicz is iets dergelijks gaande, alleen is de ‘demper’ bij hem van een andere aard.