Lichtvoetig
Had Herreman helemaal ongelijk met zijn kritiek? Laat ik proberen hierop te antwoorden, zonder al te veel het beeld van de latere Du Perron uit de jaren dertig, voor wie ik grote waardering heb, te laten meespelen. Eerst dan het verwijt van de journalistiek. Als journalistiek het omstandig voorlichten van het grote publiek betekent, waarbij een grote mate van objectiviteit in acht wordt genomen, dan is Du Perron in geen enkel opzicht journalist. Du Perron is in zijn Cahiers uiterst subjectief. Dat blijkt niet alleen uit de nauwelijks relevante informatie over de omstandigheden waaronder hij leest (zijn lichamelijke ongesteldheid, de temperatuur van zijn kamer), maar vooral uit de uiterst persoonlijke oordelen over de boeken die hij leest. Erg veel moeite om die oordelen van argumenten te voorzien geeft hij zich niet. Meer dan eens vervalt hij in kreetachtige formuleringen in de trant van: boeiende persoonlijkheid, intelligent, moedig enzovoort. Voor de club van dertig, waarvoor hij schreef, kan dat voldoende zijn geweest, voor een breder publiek is het dat niet.
Van vrij goedkope vorm van literaire kritiek getuigt volgens mij Du Perrons gewoonte om in zijn Cahiers herhaaldelijk badinerend te spreken over het uiterlijk van een auteur en daaraan allerlei oordelen over persoon en werk te verbinden. Gelukkig demonstreert hij ook op andere wijze dan via de foto wat de persoonlijkheid van een auteur waard is. Dat neemt niet weg dat, als hij in Brussel een lezing van zijn favoriete auteur André Gide bijwoont, hij nauwelijks de lezing bespreekt, maar wel heel naïef het uiterlijk, de stem en gebaren van de meester beschrijft.
Du Perron formuleert gemakkelijk. Zijn gewoonte om gesprekken en brieven van of aan vrienden in zijn Cahiers te verwerken maakt zijn stijl lichtvoetig en persoonlijk. Ik denk dat Herreman vooral deze gemakkelijke stijl op het oog had toen hij Du Perron verweet journalistiek te bedrijven. Deze brak hiermee totaal met de Nederlandse kritische traditie, waarin moeizaam en plechtig over de Hogere Literatuur werd geschreven. Groot voorbeeld bij het verslag geven van zijn lectuurervaringen is ongetwijfeld Léautaud, de criticus die, evenals Du Perron zelf, nauwelijks een betrouwbare ‘gids’ genoemd kan worden in zake literatuur, maar neerschrijft wat in hem opflitst en wars is van alle pathos en onoprechtheid. Men zou de volgende bewering van Du Perron over Léautaud een zelftypering kunnen noemen: ‘Men zou zich toch evenzeer vergissen als men Léautaud hield voor een boulevardier, als men hem zou verdenken van een gemakkelijke journalistieke slagvaardigheid zonder meer. Er is stijl in Léautaud; heel een literaire vorming, die hem verbindt met de Franse achttiende eeuw.’
Uit de vijf Cahiers blijkt steeds weer opnieuw hoe sterk Du Perron op de Franse literatuur is georiënteerd. Niet alleen bespreekt hij vele Franse boeken, maar meer dan eens neemt hij Franse auteurs (Stendhal, Gide, Malraux e.a.) als voorbeeld, als hij de Nederlandse literatuur aanvalt. Tegenover de charme, lichtvoetigheid van stijl en veelomvattendheid van de thematiek bij de Franse auteurs stelt hij de loodzware en plompe stijl en de binnenhuistragedies van de Nederlanders. Dirk Coster met name moet het een paar keer geducht ontgelden; hij is voor Du Perron de incarnatie van alles wat hij in Nederland verfoeit. De Uren met Coster van een paar jaar later kondigt zich in deze Cahiers al aan.