| |
| |
| |
Wodehouse' waarachtige onschuld
Drie autobiografische werken in één deel
Wodehouse on Wodehouse door P.C. Wodehouse Uitgever: Hutchinson, 655 p., f64,25 Importeur: Keesing Boeken
Martin Koomen
‘Heb je er ooit over nagedacht dat er vorig jaar 40.000 mensen zijn gedood bij auto-ongelukken en dat niet één van hen kolonel Henry W. Savage was? Voor mij heeft het veel van wanbeheer.’ Dit is een tamelijk willekeurig gekozen citaat uit de autobiografische schrifturen van de in Engeland geboren humorist P.G. Wodehouse. Betekent dit nu ook dat het citaat humoristisch is? Kolonel Henry W. Savage zal geneigd zijn die vraag ontkennend te beantwoorden, en waarschijnlijk zijn er wel meer lieden die de humor niet zo zien. De Schepper heeft destijds immers een opmerkelijke zucht tot volledigheid aan de dag gelegd. Dat houdt al in dat er ook mensen bestaan die zo'n paar zinsneden van Wodehouse langdurig kunnen savoureren, om tenslotte tot de verrukte conclusie te komen dat het mooiste ervan, datgene wat het humoristisch effect juist die paar gram extra geeft waardoor het geheel volmaakt in evenwicht en op spanning is, laten we kortom maar zeggen de finishing touch - dat die gelegen is in de ‘W’ tussen Henry en Savage.
Het is beslist niet zo dat de schrijver Wodehouse zich uitsluitend tot een dergelijke club van fijnproevers richtte. Hij zag zich integendeel als de producent van licht verteerbare ontspanningslectuur, hij wás dit ongetwijfeld ook en kon als zodanig bogen op een welverdiend miljoenenpubliek. Maar evenzeer is waar dat hij in zijn lange loopbaan - hij stierf in 1975 op drieënnegentig jarige leeftijd - en met dat schier onafzienbare oeuvre - meer dan negentig boeken en een ongetelde hoeveelheid tekst voor het theater - ook een geduchte literaire reputatie heeft opgebouwd. Wodehouse is daarmee zijns ondanks zo iets als een ‘fenomeen’: een schrijver voor de massa en tegelijk, zoals dat in het Engelse taalgebied heet, een writer's writer - schrijver van romans die eigenlijk alleen door zijn collega's volledig naar waarde kunnen worden geschat. Wodehouse on Wodehouse is allereerst daarom al welkom omdat in deze stevige pil drie autobiografische boeken van Wodehouse, die jarenlang niet verkrijgbaar waren, nu zijn gebundeld. Mooi is verder dat vooral het middelste van de drie, Performing Flea uit 1953, de lezer een blik gunt in de keuken waar de romancier Wodehouse zijn werken bereidde, zodat we 's meesters materiaal en werkwijze van nabij kunnen bestuderen. En tenslotte is er de omstandigheid dat de auteur in zijn autobiografieën in hoge mate trouw is gebleven aan de even frivole als argeloze zienswijze waarvan ook zijn romans getuigenis afleggen. Dat betekent dat de lotgevallen van Pelham Grenville Wodehouse (‘Plum’ voor zijn vrienden) bij tijden de indruk geven al net zo krankzinnig te zijn geweest als die van Bertie Wooster en diens bediende Jeeves, de helden van Plums meest geliefde romans. Zie bij voorbeeld het incident waarover ons verhaald wordt in Bring On the Girls - het verslag dat Wodehouse samen met Guy Bolton deed van hun wedervaren in de Amerikaanse
show-business - over een kind dat voor enige tijd aan Boltons hoede zou worden toevertrouwd, zodat Plum en Bolton zich op het station ontfermden over een aan zich zelf overgelaten minderjarige die later vanzelfsprekend de verkeerde bleek te zijn. Dit incident, plus de ervaringen naderhand op een politiebureau, waar Plum en Bolton aanvankelijk voor ontvoerders werden gehouden, dat alles verklaart misschien waarom er in de Wodehouse-canon nogal eens van kinderontvoering sprake is (te beginnen met The Little Nugget uit 1913). Ook de theaterproducent die in Bring On the Girls zijn jeugdige zoontje de deelnemers aan een repetitie laat beoordelen, keert in het verhalend proza terug. In Very Good, Jeeves (1930) immers lezen we waaraan de impressario Pop Blumenfeld zijn onfeilbare inzicht in de wensen en behoeften van het gemiddelde publiek dankt: hij laat zich leiden door wat zijn achtjarige zoontje van de dingen vindt - een simpele maar geniale zet.
| |
Musicals
Alleen al in de jaren 1926-'28 gingen er niet minder dan negentien musicals in première waarvoor de meestal in Amerika verblijvende Wodehouse, al dan niet in vereniging met Guy Bolton, de tekst had geleverd. Hij werkte samen met componisten als George Gershwin, Sigmund Romberg, Emmerich Kalman, Franz Lehar, Cole Porter, Irving Berlin. Met Bolton (die in september 1979 is overleden) en Jerome Kern vormde hij jarenlang een vast team, dat de ene succesvolle musical comedy na de andere schreef. Zelfs de alleszins kritische Dorothy Parker verwaardigde zich het drietal te omschrijven als haar ‘favoriete binnensport’.
P.C. Wodehouse
Toch, hoe interessant het ook is om iets over deze weinig bekende kant van Wodehouses schrijverschap te vernemen, waar het werkelijk om gaat is het werk dat hij zelf omschreef als ‘musical comedy zonder de muziek’, dat wil zeggen zijn verhalend proza. Dat betreft niet alleen de romans en verhalen over Bertie en Jeeves, er zijn ook enige tientallen op zich zelf staande romans, en voorts is er die andere saga: over Blandings Castle in Shropshire, de kasteelheer Lord Emsworth en de nimmer eindigende reeks verwikkelingen rond diens fameuze prijsvarken. De auteur van al dat werk behaalde zijn eerste grote successen in de Verenigde Staten, waar een brede markt bleek te bestaan voor met de tong in de wang gedane vertellingen over gefortuneerde excentriekelingen uit de Britse upper class. Dit is dan ook zo'n driekwart eeuw lang Wodehouses specifieke métier gebleven. Al die tijd bleef ook de vorm, hoewel steeds verder geperfectioneerd, in essentie onveranderd. Bertie Wooster, Jeeves, Lord Emsworth en al die andere verrukkelijke dwazen dolen rond in een onaantastbaar Engeland-van-de-geest, dat met het werkelijke Groot-Brittannië eigenlijk maar heel weinig gemeen heeft. Wodehouse was immers geen zedencriticus of satiricus, hij was veeleer een sprookjesverteller, al weerspiegelen zijn sprookjes dan een aantal trekken en conventies van het Engeland uit de tijd van koning Edward VII en kort erna.
Performing Flea (de titel is ontleend aan de toneelschrijver Sean O'Casey, die Wodehouse ooit de gedresseerde vlo van de Engelse literatuur noemde) vormt de bundeling van een groot aantal brieven die Wodehouse aan zijn collega W. Townend schreef en waarin hij onbekommerd en zon-
| |
| |
der aan publikatie te denken heel wat bespiegelt over hun gezamenlijke vak.
Plotten, schrijven, herschrijven, polijsten - dat is klaarblijkelijk Wodehouses enige ware passie geweest. Uit zijn brieven blijkt dat hij er zich volkomen van bewust was dat het resultaat van al die bezigheden maar een verwijderd verband met de werkelijkheid onderhoudt. Eén van de vele goedmoedige adviezen die hij Townend geeft luidt: ‘Jij laat je helden vechten tegen het Leven en het Noodlot, en wat men wil dat zijn verhalen over mannen die vechten met octopussen en piraten.’ Deze raad houdt niet in dat Wodehouse het bestaansrecht van serieuze literatuur ontkende, maar vloeit rechtstreeks voort uit een heel realistisch inzicht in de aard van de media waarvoor hij zelf en blijkbaar ook Townend werkten: de ‘popular magazines’. Elders schrijft hij dat bij verhalen voor die bladen de plot het belangrijkste is. Het karakter van de personages die het verhaal bevolken, vloeit voort uit de plot en niet andersom. Keer op keer komt hij terug op het belang van een goed verhaal, een gietijzeren plot, een vertelsel dat de lezer dwingt om verder te lezen, kortom ‘the bones of a story’. ‘Popular magazines’ moeten overigens niet worden verward met het allerlaagste op de Engels/ Amerikaanse tijdschriftenschaal, de pure pulpbladen (zelfs die worden trouwens de laatste jaren herontdekt, in het kader van de emancipatie van allerlei sub-culturen). In Amerika zijn populaire familiebladen als de Saturday Evening Post, Collier's, Everybody's Magazine en Scribner's Magazine vele jaren lang in staat gebleken belangrijke schrijvers aan zich te binden. J.D. Salinger en F. Scott Fitzgerald schreven in de Saturday Evening Post (de SEP), Ernest Hemingway in Esquire en Scribner's. Ook voor Wodehouse begon de victorie met de SEP, die in 1914 Something Fresh, de eerste Blandingsroman, als feuilleton
afdrukte.
| |
Light fiction
In Engeland floreerden soortgelijke bladen zoals The Strand Magazine, waarin niet alleen decennia achter elkaar verslag werd gedaan van de avonturen van de nestor van alle detectives, Sherlock Holmes, maar waarin ook Wodehouses korte verhalen een steeds prominenter plaats verwierven. In een brief aan Townend uit 1949, toen zo juist het op handen zijnde overlijden van The Strand was aangekondigd, vraagt Wodehouse zich af waar ‘een jonge schrijver van light fiction’ nu zijn waren moet verkopen: ‘Toen jij en ik erbij kwamen konden we geweigerd worden door de Strand en Pearson's, maar er was atijd de hoop om terecht te komen bij Nash's, de Story-teller, de London, de Royal, de Red, de Yellow, Cassell's, de New, de Novel, de Grand, de Pall Mall en de Windsor, om niet te spreken van Blackwood, Cornhill, Chambers's en waarschijnlijk nog zo'n dozijn meer die ik vergeten ben.’
P.G. Wodehouse als eredoctor van de Oxford University 1966
De drie laatstgenoemde bladen konden gelden als echte literaire tijdschriften, maar de overige - en er zijn er nog ettelijke meer geweest - waren inderdaad populaire bladen voor de hele familie, of anders gezegd een medium voor ‘middle-brow’-lectuur. In zijn brief schrijft Wodehouse het verdwijnen van dat hele stel daaraan toe dat de redacties al te star aan een eenmaal gekozen formule zouden hebben vastgehouden - de Saturday Evening Post noemde hij een uitzondering op dat punt. Het lijkt echter waarschijnlijk dat de komst van concurrerende media een veel wezenlijker oorzaak van het verval is geweest. De film en vooral de televisie hebben de tijdschriften van het hierbedoelde soort de das omgedaan. Verhaaltjes die in bewegende beelden kunnen worden verteld bleken immers nog minder energie van de consument te vergen dan de fictie in de populaire bladen, want daarvoor moest je nog altijd je hoofd van links naar rechts bewegen en de betekenis van een grote hoeveelheid tot woorden, zinnen en alinea's geordende letters tot je door laten dringen. De enige vorm van ‘middle-brow’-lectuur die tot dusver overeind is gebleven is het misdaadverhaal in zijn vele variëteiten, hetgeen - met alle respect voor detectives en spionnen en recherche-journalisten en dat soort volk meer - toch een culturele verschraling en verarming betekent. Een P.G. Wodehouse die nu geboren wordt zal zich wel gedwongen zien zijn heil bij de televisie te zoeken als tekst- of dialoogschrijver of ‘gagman’. De carrière van de echte Woodhouse kon gelukkig nog opbloeien in de gouden tijd van de ‘popular magazines’, die onverzadigbare markt voor goed vertelde plotverhalen.
Maar hoe vertelde hij zijn verhalen, nadat hij de plot had uitgedacht? Uit Performing Flea kan men leren dat hij eraan hechtte een nauwkeurig en omvangrijk scenario op te zetten voor hij begon aan wat hij als het eigenlijke schrijven zag. Zo'n scenario kon uitgroeien tot een produkt van zo'n 30.000 woorden (zeg maar de helft van de omvang van een gemiddelde Nederlandse roman). Dit skelet werd voortdurend aangekleed met losse invallen betreffende stukjes dialoog, specifieke taferelen, mogelijke alternatieven enzovoorts. Zowel bij het maken van deze opzet als bij het eigenlijke schrijven was het van vitaal belang dat alle informatie (en dat omvat heel veel, want zoals men weet is de plot van een gemiddelde Wodehouse-roman buitengewoon ingewikkeld en ingenieus geconstrueerd) op zo'n manier aan de lezer werd overgebracht dat deze de gegevens bij wijze van spreken in zich opnam zonder het te merken. Elk van de ontelbare feiten waarop de voortgang van het verhaal zich voltrekt, is verpakt in geestige dialogen of levendige taferelen. Verder moest elke roman één of twee grote scènes hebben, waaruit de schrijver iedere druppel sap perste die erin zat.
| |
Van nature
Intussen, hoe weloverwogen Wodehouse ook te werk ging, uit zijn brieven blijkt dat ook bij deze aanpak er tijdens het scheppen nog heel wat moeilijkheden en problemen konden rijzen. ‘Dat is de vloek van mijn soort verhalen. Als ik de constructie niet volstrekt glad krijg, verveelt het de lezer.’ Zo hebben de openingstaferelen en ook het einde van The Code of the Woosters hem vele hoofdbrekens gekost, iets waarvan zich geen enkele lezer bewust zal zijn die zich door dat zeer geslaagde boek, verschenen in 1938, laat meeslepen. Geen moeite is deze schrijver te veel geweest om de indruk te vestigen dat zijn werk hem geen enkele moeite kostte. Weinig auteurs zullen zoveel als hij aan elk van hun boeken geschreven en herschreven hebben, misschien mag men wel zeggen op het dwangmatige af. ‘Als je een schrijver van nature bent,’ zo liet hij Townend weten, ‘dan geloof ik niet dat je voor geld schrijft of roem of zelfs maar voor publikatie, maar simpelweg voor het plezier van de zaak op papier te krijgen. Het kan me echt niet zoveel schelen of deze boeken gepubliceerd worden of niet.’
Dit slaat dan op het werk dat Wodehouse in de oorlog ‘op papier kreeg’. Joy in the Morning, een Bertie & Jeeves-roman, ontstond in Le Touquet, de plaats in Frankrijk waar het echtpaar-Wodehouse bij het uitbreken van de oorlog woonde. Hij schreef het boek terwijl de soldaten van de Duitse bezettingsmacht onder zijn venster rondslopen en hij zelf zich dagelijks, als Brits onderdaan,
| |
| |
moest melden bij de Ortskommandant. De periode daarna, toen hij was opgesloten in interneringskampen (in België en Silezië), benutte hij om Money in the Bank en een flink deel an Full Moon te schrijven. Toen hij in 1944 door de Franse politie in arrest was gesteld, verbaasde en fascineerde hij de dienaren van de Hermandad door in de kamer van een inspecteur gestadig en schijnbaar onbekommerd te werken aan Uncle Dynamite.
Tussen al die boeken door, en tussen deze confrontaties met Duitse militairen en Franse politieambtenaren, is dan het ongelukkige incident van de radiopraatjes gelegen. Uit Duitse gevangenschap ontslagen omdat hij zestig jaar was geworden, liet hij zich in Berlijn - waar hij gedwongen was te blijven - door de correspondent van een Amerikaans radiostation overhalen luchtige causerietjes over zijn kampervaringen de ether in te sturen (de Verenigde Staten waren op dat ogenblik nog niet in oorlog met Duitsland). De Duitsers zorgden ervoor dat zijn babbeltjes ook in Engeland konden worden opgevangen, een propagandazet die de politiek zeer naïeve en wereldvreemde Wodehouse veel meer last heeft bezorgd dan achteraf gerechtvaardigd mag heten. Al in 1942 schreef hij Townend: ‘Natuurlijk had ik moeten inzien dat het een stommiteit was om de Duitse radio te gebruiken voor zelfs maar de meest onschuldige kost, maar dat heb ik niet gedaan. Ik denk dat het gevangenisleven het verstand uitput.’
| |
Plum
Misschien had hij met dat laatste wel gelijk, maar daarnaast valt er nauwelijks aan de conclusie te ontkomen dat de argeloosheid waarvan Wodehouse toen met die radiopraatjes heeft blijkt gegeven, een misschien wel noodzakelijke eigenschap is voor iemand die verhalen als de zijne wil vertellen. De kwaliteit van waarachtige onschuld, van wereldonttrokken puurheid die zijn werk kenmerkt, een element dat het sprookjesachtige van zijn wereld eens te meer bevestigt, verdraagt zich slecht met de ijselijke realiteiten van fascisme en Duits barbarendom. De woedeaanval in het belegerde Engeland van 1941 over zijn ondoordachtheid is heel begrijpelijk. Zo niet het feit dat de sporen van die woede nog zo lang hebben doorgewoekerd. Pas zes weken voor zijn dood, bij de gelegenheid dat Wodehouse werd geridderd (hij werd ‘Sir Plum’ als gevolg van het intiatief van een Labour-kabinet), kon men zeggen dat de ‘affaire’ in ieder geval officieel vergeven en vergeten was. Nooit is de schrijver meer in zijn geboorteland teruggeweest.
Over Seventy, een boek uit 1957 waarmee Wodehouse on Wodehouse afsluit, vormt ten overvloede een bewijs voor de stelling dat deze prozaïst eigenlijk alleen voor honderd procent functioneerde in de droomwereld van zijn fictie. Alle trekken van de begenadigde stilist die Wodehouse was, vallen in deze autobiografische tekst terug te vinden: de transparante helderheid en elegantie van de soms vrij lange en ingewikkelde volzinnen, het gebruik - naast elkaar dan wel verstrengeld - van ‘slang’-elementen en echo's van de meest uiteenlopende klassieke schrijvers, de rake beelden en trefzekere vergelijkingen - het is er allemaal. En toch werkt het resultaat van dat alles hier veel minder effectief dan bij de romans en verhalen. En eigenlijk kan dat ook niet anders. Het echte leven en de werkelijkheid, hoezeer ook geridiculiseerd, hálen het nu eenmaal niet bij de fantastische ongerijmdheden waarmee Wodehouse zijn vertelsels opbouwde. Het mooiste moment in het boek dat deze bundel afsluit is dan ook de beschrijving van de aankomst van Lord Emsworth in de hemel.
De hemel, ach - als zo'n institutie werkelijk bestaat, dan is Plum Wodehouse daar, en dan heeft men hem in plaats van een harp een schrijfmachine in de handen geduwd.
|
|