Verleden, wraak, verwondering
De nieuwe roman van Emile Ajar vertaald
De luimen van koning Salomon Emile Ajar, vertaling Jenny Tuin Uitgever: Arbeiderspers, 270 p., f36,50
Ed Jongma
Vertrouwdheid met het werk van een kunstenaar maakt ongetwijfeld dat diens stijl iets herkenbaars krijgt. Maar toch zijn er gradaties in het gemak waarmee kunstenaars zich laten herkennen. En dat is vaak heel raadselachtig. Waardoor komt het bij voorbeeld dat trompettisten als Maurice André en Miles Davis onmiddellijk herkend worden, ook bij oppervlakkige kennis van hun spel? Het is niet alleen een kwestie van techniek. Bij André speelt dat zeker een rol, maar in het geval van Miles Davis zijn er trompettisten die technisch begaafder zijn en toch aanzienlijk moeilijker herkend worden. De ‘toon’ lijkt hier doorslaggevend, een toon die zo eigen is dat hij nauwelijks valt te imiteren.
Dit zelfde geldt waarschijnlijk voor een dichter als Slauerhoff, maar voor het proza van Vestdijk ligt het weer anders: ook onmiddellijk herkenbaar, maar de herkenbaarheid is hier gemakkellijker te herleiden tot de manier waarop hij zijn zinnen opbouwt - beweringen voortdurend relativerend door alternatieve mogelijkheden te geven - en tot een daarmee samenhangend, eigen, woordgebruik. Zo zou de term ‘ook al’ als de paraaf van Vestdijk kunnen gelden. Imitatie is hier eenvoudiger, en is een voortdurend gevaar voor iemand die veel en bewonderend in Vestdijk heeft gelezen. Dit zou bij een aantal hedendaagse auteurs zonder veel problemen kunnen worden aangetoond.
Bij het proza van Emile Ajar is de herkenbaarheid, die zeer groot is, terug te voeren tot zowel woordgebruik als toon, waarbij het woordgebruik in dienst staat van de toon. Ajar heeft een kinderlijke onbevangenheid ten opzichte van de taal. Het is of hij voortdurend bezig is de wereld voor zich zelf te ontdekken en daar verslag van uitbrengt in een taal die daarvoor ook weer ontdekt moet worden. Het leidt ertoe dat woorden vaak in een net even andere betekenis of context gebruikt worden dan in de gangbare. Zijn proza krijgt daardoor iets opmerkelijk fris en verrassends. In een eerder boek, Pseudo, laat hij een psychiater zeggen dat zijn naam, Ajar, in het Engels ‘openstaand’ betekent, en dat het wijst op een grote kwetsbaarheid. Die kwetsbaarheid is er stellig, maar dan toch als onderdeel van het ruimere begrip ontvankelijkheid. Ajar registreert op heel gevoelige wijze zijn omgeving en de invloeden die daarvan uitgaan.
Zijn laatste boek, De luimen van koning Salomon, is het verhaal van de jeugdige Marcel Kermody, taxichauffeur en klusjesman, die in dienst treedt van Salomon Rubinstein, een voormalige Parijse broekenkoning die nu, op zijn vierentachtigste, een soort Haroen al Raschid is geworden, die oude, eenzame mensen geschenken laat bezorgen: ‘...ik ging regelrecht naar de kamers van monsieur Salomon, die me elke dag een lijst gaf van te halen boodschappen en te bezorgen cadeaus, want hij stortte zijn goede gaven uit over alle menselijke gevallen die hem ter ore kwamen, in tegenstelling tot iemand anders die ik niet ken en ik kies dus geen partij, ik wil gelovige mensen niet kwetsen en bovendien hebben ze op G7 een chauffeur gehad die in het zestiende arrondissement op de hoek van de rue de l'Yvette en de rue du Docteur Blanche door geloofsovertuiging is getroffen.’ Een vriend van Marcel, de betweterige Chuck, ziet in Salomon een plaatsvervanger voor de ‘iemand anders’ uit het citaat hierboven. In het fraaie proza van Ajar wordt dat: ‘Volgens Chuck houdt koning Salomon zich bezig met plaatsvervanging en interim, aangezien de voor de functie aangewezen persoon er niet is, en hij wreekt zich op Hem door Hem te vervangen, o, Hem zodoende op zijn afwezigheid te wijzen.’