[Maatje voorbij]
vervolg van pagina 82
verschillende systemen en modellen. In plaats van een bespreking van de bekende theorieën van Booth en Stanzel, waarmee toch heel aardige analyses zijn gemaakt, vrij recent nog door Ton Anbeek in zijn dissertatie (niet in de literatuurlijst), vinden we een vrijwel exacte kopie van een aantal paragrafen uit wat ik al eens omschreven heb gezien als een ‘narratologie-classic’: De theorie van vertellen en verhalen van Mieke Bal. Door onzorgvuldige correctie komt tot tweemaal toe - een staaltje van ongewilde iconiciteit - het zinnetje voor: ‘Wanneer twee mensen ruzie hebben, laat de onpartijdige derde ze ieder hun verhaal doen, hun visie op de kwestie geven’. Welnu, Mieke Bals opvattingen over de drie aspecten van de narratieve tekst (tekst, verhaal, geschiedenis) en haar introductie van de ‘focalisator’ (de instantie van waaruit iets waargenomen wordt) zijn op zijn minst controversieel. Ik herinner mij artikelen met hevig gesputter van Bronzwaer, Lenferink, Van Buuren, Dembinski en geen daarvan komt zelfs maar in de ‘Aantekeningen’ bij dit hoofdstuk voor. Het eventuele argument dat deze bijdragen tot de discussie te laat kwamen om nog verwerkt te kunnen worden is niet valide, want in de bibliografie komen flink wat artikelen en boeken voor, die nog niet eens verschenen zijn. Kortom, dit hoofdstuk had juist niet door Bal geschreven moeten worden, maar door een ander.
De kans is groot dat in september honderden studenten in de letteren voor hun ‘toets inleiding’ Van Luxemburg en anderen 1981 moeten aanschaffen. Daaruit kunnen ze ongetwijfeld veel zinnige dingen leren, onder andere dat ‘iemand die zich zinnig bezig houdt met literatuurwetenschap veel en graag zal lezen’. Dat moet ook nu nog voor veel studenten een geruststellende uitspraak zijn.