Ook narigheid heeft zijn grenzen
Eefje Wijnberg vertelt haar meisjesleven
Een meisjesleven door Eefje Wijnberg Uitgever: De Arbeiderspers, 262 p., f 29,50
Eddy Mielen
Net wanneer je denkt dat de rebellie van de jaren zestig (provo, Maagdenhuis, democratisering) en de ego-tripperij van de jaren zeventig (werken-aan-jezelf, emancipatie, relaties) ook in de literatuur definitief zijn weggeëbd, verschijnt er een kloeke roman van ruim 250 pagina's die zich afspeelt tegen de achtergrond van deze jaren; zij het meer tegen de jaren zeventig dan zestig. Het is een roman van Eefje Wijnberg, schrijfster en hoofdpersoon van Een meisjesleven die terugkijkt op haar leven tot dusver, een bekentenisgeschrift zogezegd.
In de inleidende tekst komt de uitgever al meteen lauwerkransen tekort ‘de ontdekking van tien jaar vrouwenliteratuur’, ‘in bepaalde zin een feministische roman van de eerste orde’ en ‘de generatieroman van de bewogen jaren zestig en zeventig die nog altijd niet geschreven was’. Wie de roman na deze hoogdravende aanbeveling ter hand neemt, moet bij die typeringen wel vraagtekens plaatsen, want zo uniek, feministisch of documentair blijkt de roman niet. Eefje Wijnberg vertelt háár verhaal van de eerste vijfentwintig jaar van haar leven; die periode is zo wezenlijk anders geweest dan de fase waarin ze nu verkeert, dat ze wil afrekenen met die jeugdjaren: ‘Ik kan het slechts vergeten door alles op te schrijven wat ik heb gedaan. Daaronder dan een dikke streep en een vette punt’.
Een boek als loutering dus, als therapie. Hierna volgt het eerste deel van de roman waarin de schrijfster terugblikt op haar vroegste jeugd, in het middagdeel van het boek gaat het om de mannen die belangrijk waren, terwijl in het derde en laatste deel het gebeuren meer naar het heden is geschoven en het vooral enkele lokaties zijn (kroeg, flat, Italië) die een grote rol spelen.
In de beschrijving van haar jeugd daalt Eefje Wijnberg, zoals gezegd, diep af in het verleden. Grootouders, tantes, ooms en haar vader en moeder. Met die laatste twee zijn tevens twee personen genoemd die Eefje's handel en wandel sterk hebben beïnvloed. De vader, de grote afwezige in dit boek, (hij stierf nog voor Eefje geboren werd) volgens de schrijfster wel het meest. In het begin van het boek schrijft ze zelfs: ‘Als ik een vader had gehad, zou het anders zijn geweest - ik had hem kunnen bewonderen en hem kunnen vertrouwen (...) Ik geloof niet dat je vrouwen kunt vertrouwen (...) Mijn dochter moet dus maar een vriend zijn’, waarmee ze vast vooruitloopt op haar talloze (nou ja, dertig) verhoudingen met mannen en de vaak teleurstellende afloop daarvan. Over haar moeder - in het hele boek dominerend aanwezig! - zegt ze: ‘Mijn moeder heeft mij nooit begrepen - of te goed en simpel alsof het mij alleen erom te doen zou zijn een man in bed te hebben.’ Deze overwegingen aan het begin lijken bedoeld te zijn als verdediging, als verzachtende omstandigheid van wat gaat volgen, maar ze komen me te zwak voor en zijn een te amateurpsychologisch excuus voor alle belevenissen van de hoofdpersoon; naturalisme is allang niet meer in de mode. In kort bestek beschrijft Eefje Wijnberg haar kinderjaren, haar gefrustreerde moeder, de verschillende ooms die introkken, haar terroriserende grootmoeder, de oudere stiefzusters en de ook in huis verblijvende pensiongasten. Misschien berust het allemaal op 101 procent waarheid, dat is hier niet relevant, maar het moet gezegd: Eefje heeft het allerrampzaligst getroffen. Met een dergelijk ouderlijk huis met z'n spanningen, onbegrip en misère moet het wel mislopen, zou je kunnen denken, hoewel zich aan mij onbewust het sprookje van het lelijke jonge eendje opdrong. Het is me net iets té; ook narigheid heeft z'n grenzen.
Eefje Wijnberg