Excursie
Mijn eigen ergernis wordt voornamelijk gewekt door de heilloze autobiografische onderneming die Bernhard heeft aangevat en waarin nu het vierde deel, het al genoemde Die Kälte, is verschenen. De eerdere delen heetten respectievelijk Die Ursache (1975), Der Keller (1976) en Der Atem (1978). Wat deugt er niet aan die boeken? Daarvoor is een kleine excursie nodig naar Bernhards overige werk, en wel speciaal naar zijn romans en novellen.
Die romans (Frost, Verstörung, Das Kalkwerk, Korrektur en andere) bezitten het aantrekkelijke van het extreme. Ze hebben figuren tot hoofdpersoon die op de rand van de waanzin leven, en het is al lang niet meer duidelijk aan welke zijde van de grens. Ze overwegen zelfmoord, zijn verwikkeld in een ‘gekmakende studie’, op zoek naar de ‘absolute gedachte’, overgeleverd aan de ‘allesopeisende kunst’, enzovoort. Zoals ieder kan constateren die om zich heen kijkt, zijn dergelijke eschatologische situaties niet rechtstreeks aan het leven ontleend; het zijn weidse metaforen voor één bepaalde bestaansmodus. De wereld is een knekelhuis van mismaakte levens een kreupele wensen, en boven dat alles danst rammelend met zijn zeis de Dood. Een barokembleem, regelrecht afkomstig uit de Oostenrijkse traditie, waarmee Bernhard - en zeker als voormalig inwoner van de barokstad bij uitstek: Salzburg - heel wel vertrouwd is.
Bernhard is tegen alles en voor niets; een prettig holistisch standpunt, dat ruimschoots tegemoet komt aan de hang naar een overzichtelijk wereldbeeld, die in niet weinigen van ons sluimert.
Die overzichtelijkheid heeft echter alleen betrekking op de waardering van de omringende wereld (‘we kunnen de wereld alleen verbeteren door haar af te schaffen’); de beschrijving ervan levert een labyrint op. De figuren om wie Bernhards boeken draaien, rennen blind door de gangen van hun denken, halen hun handen open, verliezen hun kleren en staan ten slotte naakt en trillend uit te hijgen tegen een willekeurig stuk muur, terwijl langzaam het besef daagt dat zij zich alleen maar kunnen bevrijden uit de doolhof door hem op te blazen; dat wil zeggen: hun denken op te blazen en gek te worden of zich het leven te benemen.
Dat denken spiegelt zich op zijn beurt in Bernhards labyrintische taal: zijn boeken bestaan uit eindeloos voortwoekerende zinnen, zwaar beladen met hyperbolen, tautologieën, antitheses die elkaar stuk voor stuk weer opheffen; iets is altijd enerzijds zo en anderzijds ook weer niet zo. Het ene woord haalt het andere weer uit - men zou het werk van Bernhard kunnen omschrijven als een zich over duizenden pagina's uitstrekkend oorverdovend zwijgen.