De martelaar van het heroïeke Japan
Yourcenar en het raadsel Mishima
Mishima ou le vision du vide door Marguerite Yourcenar Uitgever: Gallimard, 125 p. f 20,- Importeur: Nilsson & Lamm
Frans Boenders
Dat de Franse schrijfster Marguerite Yourcenar een essay heeft gewijd aan de Japanse schrijver Yukio Mishima (1925-1970) verbaast mij niet. Er zijn, naast de in het oog springende verschillen, voldoende punten van overeenkomst aan te geven. Zo is er beider belangstelling voor het klassieke verleden. Dat komt bij Yourcenar tot uitdrukking in ‘historische romans’ als Mémoires d'Hadrien, bij Mishima in het gebruik van het klassieke Japans en allerlei boeddhistische thema's in de tetralogie ‘De zee van de vruchtbaarheid’. Verder is er het feit dat zowel Yourcenar als Mishima het vertrouwde (de eigen traditie) met het exotische (voor Yourcenar het oosterse denken, voor Mishima de westerse literatuur) verbinden en dus teksten produceren waarin men oosters én westers gedachtengoed, vaak onontwarbaar door elkaar, aantreft. Ook hun beider homoseksualiteit kan hier worden aangestipt.
Het is echter niet alleen deze Wahlverwantschaft die Yourcenar ertoe heeft aangezet, een boekje aan de Japanse schrijver te wijden. Mishima was een echte held die ongetwijfeld appelleert aan het stoïcijnse ideaal dat Yourcenar voor ogen zweeft: ‘De manier waarop de traditioneel Japanse elementen bij Mishima terug aan de oppervlakte zijn gekomen en in zijn dood zijn geëxplodeerd, maakte van hem de getuige en, in de etymologische betekenis van dat woordt, de martelaar van het heroïeke Japan dat hij, om zo te zeggen tegen de stroom in, opnieuw bereikte.’
Mishima
Het mengsel van westerse invloeden en Japanse geeft, dat men in zijn verbluffend veelzijdige werk aantreft, maakt van Yukio Mishima méér dan zo maar een eminent begaafd, voor westerlingen exotisch aandoend schrijver: in Mishima komt de Japanse, identiteitscrisis extreem en adembenemend tot uiting. Zijn werk levert op eclatante wijze het bewijs van de universele bijval die ook de Japanse economie en de Japanse beeldende kunst te beurt is gevallen. Het is een succes waar zowel zij, de Japanse makers, als wij, de westerse toeschouwers, beduusd naar staan te kijken: alsof zij het niet kunnen helpen, alsof wij onze ogen niet durven geloven. Aldoor uitgekreten voor geniale nabootsers en nu opeens zich ontpoppend als scheppende genieën genieten de Japanners, ongemakkelijk comme il se doit, van de roem. Ongemakkelijk slaan ze onze belangstelling gade voor de martelaar van het moderne Japan, voor de man die in naam van de trits traditionele mannelijke deugden: loyauteit, authenticiteit en doodsverachting, zich zelf een rituele dood schonk - seppuku, ook harakiri geheten - met zijn pathetisch gebaar het mene tekel uitsprekend over de maatschappij, die het zwaard van de samoerai had ingeruild voor het driedelige maatkostuum van de manager.