De poëzie die struikelen laat
Het debuut van Martin Reints
Waar ze komt daar is ze door Martin Reints Uitgever: De Bezige Bij, 54 p. f 19,50
Rein Bloem
Bijna een jaar geleden registreerde De Volkskrant (15 april 1980) een gesprek tussen vier ‘zich noemende nieuwe dichters’: Wiel Kusters, Huub Beurskens, Th. van Schoonhoven en Martin Reints. Het nieuwe zagen zij zitten in de weigering deel te nemen aan de toen her en der ontwaarde terugkeer tot de traditie. Die vierschaar koos voor een niet meteen begrijpelijke, niet direct gevoelsmatige of beschrijvende poëzie, maar voor maakwerk, voor emoties ‘die ontstaan door relaties tussen woorden’ (Reints) en die niet vooraf gegeven zijn. Een Raster-standpunt zou je zeggen.
De al verschenen bundels van Kusters (Een oor aan de grond, De gang), Beurskens (Cirkelgang, Op eigen schaduw hurken, Vergat het meisje haar badtas maar) en Schoonhoven (Omver) maken die woorden waar.
Hoe staat het met Martin Reints, die het Volkskrant-gesprek opent: ‘Waarschijnlijk kunnen we ons scharen onder de dichters die telkens weer verweten zal worden dat ze poëzie schrijven die niet begrijpelijk is’? Hij publiceerde gedichten in De Revisor en Raster en debuteert nu met de bundel Waar ze komt daar is ze. Geen ingewikkelde titel en de aanhef van het eerste gedicht, Bedrijfsklare dieptesproeier is ook niet van de extra moeilijke soort:
als ik je over het bietenveld
je loopt met bussen en machines
langs de put om je huis heen
en later sta je weer bij de bomen
Eenvoudiger van taal, prozaïscher, toegankelijker lijkt het niet te kunnen en ook de beschrijving van het in de titel genoemde werktuig is conform:
als de dieptesproeier voor je schuur
in de morgen al staat te ronken
zijn scharen om de grond te lichten
zijn dubbele verkruimelaar
en plestik aandrukrol bedrijfsgereed
Met dat ding wordt in taal zo goed als niets gedaan, de verwijzing naar een reëel voorwerp is ondubbelzinnig gegeven, de symboolwaarde lijkt gering. Maar die dieptesproeier in de titel van dat allereerste gedicht, doet de openingszet, suggereert: het poëtisch spel gaat beginnen, we gaan het diepe in! Daar zit nu het eigenaardige van Reints' werkwijze in: hij zet de lezer op een dichterlijk spoor, springt dan onmiddellijk een verhalend veld in, trekt een lijn die van het platteland naar de stad schijnt te lopen: ‘bijenkorf is je bestemming/roltrappen/kassa's’ laat dan de jijfiguur op het punt van vertrek hollen, struikelen, strompelen, waarna ze in een heel ander verhaal terecht komt, met landbouwmachine en knecht, die door een rukwind uit de koers wordt getild en zonder overgang in noodweer verzeilt en overboord gezet wordt: ‘meeuwen zeilen naar omlaag/en kantelen en stormen op’.
Einde verhaal, einde beschrijving, het begin van poëzie. ‘Er wordt een bepaald proces op gang gebracht dat je abrupt laat struikelen,’ zei Reints in het Volkskrant-gesprek, als een nieuwe Vroman die een heel eind met zijn lezer(es) meebeent, maar dan plots pootje licht.
Martin Reints (Foto Jan van der Weerd)
Er wordt in Waar ze komt daar is ze heel wat af gestruikeld, het meest principieel in het laatste gedicht, Over het schrijfwerk, waarin de zijfiguur, in wie wij ook de jij van het eerste gedicht kunnen zien, niet op de been kan blijven in de tunnel onder je uitzicht. Wie is die zij, die hier aan de hand van de autochtone Amsterdammer Reints, op de achterflap afgebeeld staande op de IJ-pont achter het Centraalstation, ineens onder de Nieuwe Maas doorloopt? Een kettingrookster, voortdurend in de weer met koffers, telefoons, trams, treinen, brieven, brommers, kortom de rusteloze vrouw, die zelfs als ze in Sterreclames verschijnt, vluchtiger kan het niet, alom aanwezig is. Das ewig weibliche in de gedaante van goedkope Venus op de dure Ster, anders gezegd zij is de poëzie. Dat gedoe met koffers is één kant van het ontregelde verhaal. De andere kant zit in de momenten waarop de motor niet alleen hapert, maar zelfs uitvalt, als de ik met de jij en de zij samenvalt, de boot ‘het riet instuurt’. Dan zal de ik het
eens met iemand nergens over hebben
omringd door attributen in dat avondlicht
voorbij de eerste druppels van de herfst
een raam voorstellen dat uitzicht biedt
Het leven switcht tussen rust en onrust, de poëzie tussen ‘wat je zei en wat je had willen zeggen’, een zin die bij Reints tweemaal voorkomt, zoals allerlei woorden en zinnen herhaaldelijk in de mond van het unieke, onstandvastige meisje, vriendinnetje gelegd worden. Maar op de meest gelukkige, intieme momenten wordt die zwevende stilstand bereikt die poëzie eigen is en komt ze ‘vanuit de schuimende branding op ons af’. Ook de slotzin van dit reclamegedicht, waarin windsurfing en filtersigaretten in de woestijn voor de plaatjes zorgen: ‘zou... dokter van dam...?’
Ook die tussenbeiden komende geneesheer, zelf weggelopen van de televisie, kan ons van die stralende Venus niet afhelpen. Martin Reints, vorig jaar nog een onbekende vergeleken met zijn drie gesprekspartners, maakt met zijn debuut op onafhankelijke wijze waar, dat hij bij die ‘nieuwe’ dichters hoort. Volkomen onvergelijkbaar in zegging - alledaagser, trivialer, joliger - gaat hij eender te werk bij het maken van emoties. ‘Je werkt om te leven/en je leeft niet om te werken’. Zo staat dat tussen haakjes op de laatste bladzij van de bundel, die wat de maker betreft aangeduid zou kunnen worden met: waar hij komt, daar is hij.