Paul Vlaanderen
De Rijk de Gooyer-fan die beide boeken in zijn bezit heeft kan het zelf nagaan, want van een aantal voorvallen bestaan nu twee versies, één met de barokke schettertoon van H.P. de Boer en een tweede, nu opgeschreven door De Gooyer zelf, en die laatste wint het steeds. Rijks kracht ligt in de directe, zekere manier waarop hij dingen kan neerschrijven die hij heeft gezien of meegemaakt. Waar hij in een poging tot parodie zelf iets verzint, wordt het al gauw te leuk. Zijn ervaringen met Lou Bandy, Cary Cooper, of Nederlandse filmpremières zijn verplichte lectuur voor iedereen die een studie wil maken van de treurigheid van het artiestenleven. Zo eindigt zijn stukje over Jan van Ees, bij velen beter bekend als Paul Vlaanderen: ‘De laatste keer dat ik Jan van Ees tegenkwam was in Hilversum. Hij liep daar met z'n hond. Hij, die vroeger van een flinke borrel hield, had er op medisch advies mee moeten stoppen. Met 't oog op z'n werk bij de hoorspelkern was ie van Amsterdam naar Hilversum verhuisd. Hij was er niet vrolijker op geworden. “Vroeger,” mompelde ie, “liep ik met een kater door Amsterdam. Nou met een hond door Hilversum.”’
Rijk de Gooyer
In het al genoemde Paturain-cursiefje, dat ik dus al eerder in Filmfan las, schrijft Rijk: ‘Als je in staat bent een produkt geloofwaardig en op een leuke manier onder de ogen van het publiek te brengen dan heeft dat met je vak te maken.’ Maar hij vertelt de anekdotes veel beter nog dan hij ze schrijft, met nog minder woorden en minder nadruk. Hij zou elke avond aan het eind van het tv-programma zo'n waar gebeurd verhaal moeten vertellen. Dat past bij het boek, dat tot mijn verbazing Gereformeerd heet, en een prachtige kansel op het omslag meedraagt. Dat allemaal omdat Rijk in zijn jonge jaren in een streng gereformeerd gezin opgroeide. Daar kon hij in het café wel smakelijk over vertellen, maar naar buiten kwam het niet. Het 1969-boek, Krentenbollen, Kogels en Klatergoud begint als Rijk achttien jaar is, want: ‘Als kind woonde ik in een keurige buitenwijk van Utrecht, mijn vader was welgesteld en dronk niet, en ik had een zeer gelukkige en onbezorgde jeugd. Dus op naar het volgende hoofdstuk.’
Rijk de Gooyer zat op een christelijke hbs, zonder veel succes. Dat spreekt me aan want ik zat ook op een christelijke hbs, met hetzelfde gevolg. Zijn leukste bidder was de geschiedenisleraar: elke dag moest het eerste uur met gebed geopend worden. Bij Rijk in de klas moest dat staande gebeuren, en hij, op de achterste bank, bleef wel eens zitten om nog in zijn lesboek te kijken. ‘Als ie begon verkrampte ie eerst tot op 't bot en hield zijn saamgewrongen handen tussen zijn benen. Met samengeperste ogen en een smartelijke trek om z'n mond bleef ie zo eerst een paar minuten staan (...) ‘Heer, o Heer,’ snerpte ie dan. ‘We staan hier weer need'rig voor Uw aangezicht...’ Op dat moment deed hij zijn ogen open en overzag de klas. ‘Behalve De Gooyer, die is blijven zitten, jou krijg ik straks nog wel.’ Mijn leukste bidder was een oude Duitse leraar, die vaak riep: ‘Als jullie nu al beginnen met rotzooi trappen moet je het zelf maar weten, dan bid ik niet.’
Gereformeerd, en andere verhalen begint met hooguit vier stukjes over die gereformeerde jeugd. Maar het is een opmaat die het boek als het ware op een hoger plan tilt: de kerk als context. En het is natuurlijk ook mogelijk dat die stukjes zoveel aandacht trokken omdat je tegenwoordig haast nooit meer hoort vertellen over die échte goeie ouwe tijd. Als ik Rijk was maakte ik er nog gauw een musical van.
Puritein, da's pas fijn.