Bannelinge en ooggetuige
Werk van Irmgard Keun in de Exil Bibliotheek
Kinderen zonder land door Irmgard Keun vertaling: W. Wielek-Berg voorwoord: Prof. dr. M.H. Würzner Uitgever: Allert de Lange, Exil Bibliotheek, 193 p., f 24,50
Gerda Meijerink
Bij uitgever Allert de Lange is het eerste deel verschenen van een naar te verwachten onafzienbare reeks met de naam Exil Bibliotheek, door schrijvers in ballingschap geschreven teksten met de nadruk op de Duitse exilliteratuur. Dit eerste deel: Irmgard Keun's Kinderen zonder land zal nog deze maand gevolgd worden door Paspoort van Bruno Frank en in de herfst door Transit van Anna Seghers.
De naam van de reeks is exact gekozen: Bertolt Brecht wees de betiteling ‘emigrant’ van de hand omdat dat woord het vrijwillig verlaten van het eigen land veronderstelt, terwijl ‘exil’ het afgedwongen karakter ervan illustreert. Hiermee is dan een begin gemaakt met het ontsluiten voor een groter publiek van een zo belangrijke periode uit de Duitse literatuur waarin ons land zo'n grote rol heeft gespeeld.
Dat niet alleen Bruno Frank en Irmgard Keun in de reeks zijn opgenomen, wier genoemde romans respectievelijk in 1937 en 1938 in het Duits bij Querido in Amsterdam verschenen, maar ook Anna Seghers Transit dat in 1944 in Mexico in het Spaans werd uitgegeven, betekent dat de Exil Bibliotheek zich niet uitsluitend wil toeleggen op de oorspronkelijk in Nederland verschenen exilliteratuur, wat ook een mogelijkheid zou zijn geweest, maar voor een breder spectrum kiest. Nu blijft de mogelijkheid open ook andere, in Moskou, London, Praag, Tel Aviv, Parijs, New York, Mexico verschenen teksten op te nemen, zodat tot nu toe bij ons zo goed als onbekende auteurs als Willi Bredel, Egon Erwin Kisch, Walter Mehring, Wolfgang Langhoff, Kurt Hiller een kans krijgen bij de Nederlandse lezer.
In het voorwoord bij Irmgard Keuns Kinderen zonder land wijst Professor Würzner, die de redactie over de reeks voert, erop hoe bedrieglijk het is een zo uiteenlopende groep als de verbannen Duitse schrijvers onder die ene noemer ‘exilliteratuur’ te brengen. Het suggereert een eenheid die er in formeel literaire zin niet is. In feite wordt een politieke term gebruikt voor een literaire periodisering, een in de Duitse literatuurgeschiedschrijving steeds gebruikelijker fenomeen dat zijn oorsprong vindt in de jaren zestig, toen de kritisch-materialistische Germanistiek opruiming hield met de terminologie die met begrippen als poëtisch-realisme, Biedermeier, impressionisme en dergelijke meer verwarring stichtte dan verhelderend werkte. Termen als ‘Vormärz’ (voor de revolutionaire literatuur tot het jaar 1848) of ‘Literatur des Interbellums’ kwamen in zwang. Uit diezelfde jaren zestig stamt de belangstelling voor de exilliteratuur, op gang gebracht door de interesse van de jonge opstandige generatie voor situaties in het verleden waarin de conflicten tussen staatsbelangen en individuele belangen duidelijk naar voren traden en waarin ze een overeenkomst met hun eigen situatie zagen.