Ton Anbeek
Wie langer in het buitenland leeft, ontdekt steeds meer verschillen tussen de vanzelfsprekendheden van de inwoners en die van de vreemdeling. Dat gevoel van ontworteling heeft een sterke relativering tot gevolg van wat je zelf hebt meegekregen. Omdat je je steeds beter kunt verplaatsen in de gedachten van de anderen, word je geleidelijk cultureel schizofreen. Waarom is het eigenlijk zo gek om, zoals de Amerikanen, mayonaise als beleg te gebruiken in plaats van boter? Is het niet veel dwazer om chocola op je brood te strooien? Wat ik wil zeggen is: mijn kijk op Nederlandse hebbelijkheden veranderde en daarmee ook mijn visie op bepaalde aspecten van de Nederlandse literatuur. Uit het thuisland kreeg ik ‘de’ grote ontdekking van het jaar 1979: Opwaaiende zomerjurken van Oek de Jong, het lievelingsboek van critici én een groot lezerspubliek. Ik las het en werd getroffen door een paar sterke overeenkomsten met die andere knaller uit het jaar daarvoor, 't Harts Een vlucht regenwulpen. In beide boeken gaat het om een hoofdpersoon met een zeer sterke moederbinding die geïsoleerd leeft van zijn omgeving, en die welbewust kiest voor een randpositie in de maatschappij. In beide gevallen op het eind een confrontatie met de dood en een aarzelende aanvaarding van het leven.
Joseph Heller (foto Bert Nienhuis)
Wat me zo opviel was dat in deze beide romans, zo liefderijk gestreeld door de kritiek en zo gulzig opgenomen door het publiek, vrijwel niets te vinden was van enige actuele problematiek. De boeken zijn als het ware tijdloos, gezuiverd van elke storende binding met de woelingen van het Nederlandse leven. 't Harts professor loopt rond op een universiteit die niet ontwricht is door de te snelle democratisering van na 1968, zijn collega's zijn geen overwerkte hoogleraren en vergadersuffe docenten. De Jongs Amsterdam is een binnenkamer. Dat politieke vacuüm van de protagonisten valt je sterker op omdat vrijwel elke Amerikaanse roman die je in handen krijgt, stikt van de verwijzingen naar actuele problematiek: overal zijn de littekens van het Nixon-trauma zichtbaar: de teleurstelling, woede, wanhoop over de politieke ontwikkelingen. Ik probeerde dat verschil duidelijk te maken door naast de twee genoemde Nederlandse bestsellers drie recente Amerikaanse romans te leggen die eveneens door kritiek en publiek hoog werden gewaardeerd (John Irvings The World According to Garp (1978), Hellers Good as Gold (1979), Vonneguts Jailbird (1979)). Conclusie: voor de Amerikaanse schrijvers is de politieke situatie iets waarop ze fel reageren; voor de Nederlanders bestaat die situatie blijkbaar niet, het is hoogstens geroezemoes op de achtergrond dat zoveel mogelijk moet worden uitgeschakeld: de zender is op de ziel afgestemd. Vergeleken met de Amerikaanse roman is de Nederlandse zo ‘etherisch’ - dat was mijn these. Hoe voorzichtig ik mij ook uitdrukte - het artikel zegt alleen dat mijns inziens de Nederlandse roman een belangrijke dimensie mist -, ik wist dat ik een hele stoet stampvoetende tuinkabouters over me heen zou krijgen. Toch was mijn visie niet nieuw of wereldschokkend: in de tijd dat mijn artikel al door De Gids was geaccepteerd had er al een discussie over ‘de taak van de
schrijver’ plaatsgehad in De Revisor en las ik vergelijkbare uitspraken van Oscar de Wit, en Cees Nooteboom zei ongeveer hetzelfde over de Nederlandse poëzie.