Onder analytici
Een gesloten gezelschap zet de deur op een kier
Psychoanalytici aan het woord onder redactie van Bets Frijling-Schreuder, Jeanne Lampl-de Groot, Niek Treurniet en Frans Verhage Uitgever: Van Loghum Slaterus, 440 p., f 49,50
Christien Brinkgreve
Zou eindelijk de zwijgende beroepsgroep - die, naar zorgvuldig gekoesterd stereotype, onzichtbaar opgesteld achter de sofa slechts ‘mm’ of ‘jaja’ zou mompelen op het jarenlang dagelijks geuite relaas van hun patiënten - zich tot het spreken hebben laten verleiden? De werkelijkheid is, zoals vaker, wat prozaïscher: ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van de analyticus P.J. van der Leeuw hebben zijn analytische vrienden een Liber Amicorum samengesteld, dat kennelijk bedoeld is voor een ruimer publiek dan alleen analytici: uitgebracht als handelseditie ligt het in grote stapels in de boekwinkel.
Van der Leeuw is een belangrijk man in de Nederlandse psychoanalyse. Op organisatorisch gebied heeft hij zijn sporen verdiend (hij was medeoprichter van het Amsterdamse Psychoanalytisch Instituut, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalyse, voorzitter van opleidingscommissie en curatorium; ook met de internationale organisatie van analytici heeft hij zich beziggehouden, onder meer als voorzitter van de Internationale Psychoanalytische Vereniging). Voor een groot aantal van de nu praktizerende analytici is Van der Leeuw leermeester (geweest): als leeranalyticus, als supervisor, of als docent bij de verschillende werkgroepen en seminars in de analytische opleiding. Onder analytici staat hij bekend als Freudkenner, en wordt gewaardeerd om zijn klinische inzichten en zijn bijdragen aan de psychoanalytische theorie. Bovendien heeft hij zich beziggehouden met het interessante gebied van de geschiedenis van de analytische beweging.
De bundel Psychoanalytici aan het woord getuigt van de uiteenlopende interessen van Van der Leeuw: de artikelen zijn zeer heterogeen. Het boek geeft, aldus het voorwoord, ‘een goed beeld van de diversiteit van psychoanalytische activiteiten in Nederland’. Dat doet het ongetwijfeld, maar de samenhang tussen die activiteiten en inzichten valt soms ver te zoeken. Degene aan wie het boek is opgedragen zal tussen al die verschillende gebieden de verbindingen wel weten te leggen, maar de niet ingewijde lezer blijft met de brokken zitten.
Hier wreekt zich het feit dat het onduidelijk is voor wie het boek nu eigenlijk is geschreven. De artikelen variëren sterk in mate van toegankelijkheid: sommige zijn zeer specialistisch en maken kwistig gebruik van vakjargon, andere hebben meer een common sense karakter en zijn ook voor niet-analytici goed te volgen. Misschien komt hier een oude spanning in de psychoanalytische beweging naar voren: tussen het klein en exclusief willen blijven en het verlangen een grote beweging te worden, tussen de neiging zich af te sluiten voor een vijandige buitenwereld of zich open te stellen voor geïnteresseerde buitenstaanders en on speaking terms te blijven met mensen uit andere denkinrichtingen. Dit boek past in het laatste streven: het wil een beeld geven van wat psychoanalytici zoal denken en doen, ‘aan alle belangstellenden in de theorie en de techniek van de psychoanalyse en haar toepassingen’. Maar sommige auteurs hebben hierbij duidelijk een kleinere kring voor ogen dan andere.