Hagiografie
Deze historiografische ‘traditie’ vindt volgens De Wit haar oorsprong in het geschiedkundig werk van de conservatieve anti-Thorbeckiaan J. de Bosch Kemper (1808-1876), die zowat alle navolgende historici die zich met het tijdperk hebben beziggehouden (als Colenbrander, Geyl, Kossmann, Boogman, maar ook Marxistisch geïnspireerden als Romein en Giele) op het verkeerde spoor heeft gebracht.
De Wit zelf is van mening, steun zoekend in de Historische Schetsen van Thorbecke, dat de werkelijke maatschappelijke strijd sinds 1780 ging tussen de conservatieve en reactionaire oligarchie en een minderheid van liberalen of democraten. Thorbecke zou vanaf zijn jeugd al een overtuigd liberaal zijn geweest, die worstelend tegen de stroom des tijds zijn staatkundige herzieningen wist door te voeren en vervolgens ‘de branding moest trotseren die op ondermijning van de hervorming gericht was’, veroorzaakt door na hem komende conservatieve kabinetten. De tekst van De Wit zal niet eenvoudig volledig te doorgronden zijn voor degenen die niet bekend zijn met deze visie, die grotendeels in eerdere publikaties uiteengezet is (zie bij voorbeeld Het ontstaan van het moderne Nederland, 1780-1848, en zijn geschiedschrijving, 1978). Het resultaat is in ieder geval dat zijn studie over het leven en werk van Thorbecke tamelijk veel weg heeft van een hagiografie. Dat wil niet zeggen dat het een onaantrekkelijk geheel is geworden. Er zijn zeker interessante zaken te lezen en door de eigengereidheid gaat er ook een zekere stimulerende werking van uit, hoewel een niet onaanzienlijke mate van voorkennis hier en daar wel verlangd wordt.
J.R. Thorbecke
De Wits overtuiging dat Thorbecke in zijn jonge jaren al duidelijk blijk gaf van een neiging tot liberale politieke activiteiten is nogal aanvechtbaar. Tot de jaren dertig lag de interesse van Thorbecke zeker meer op wetenschappelijk terrein. Wel werd hij tijdens verscheidene séjours in Duitsland sterk beïnvloed door de romantische Historische Rechtsschool. Pas na de Belgische Revolutie (1830) en het eclatante echec van de politiek van de autocratische koning Willem I ging hij zich steeds duidelijker in kritisch-legalistische zin uitspreken (bij voorbeeld in Aanteekeningen op de Grondwet (1839)) en raakte hij meer en meer betrokken in de praktische politiek.
In 1840 werd Thorbecke gekozen in de zogenaamde Dubbele kamer die bijeengeroepen was voor een grondwetsaanpassing. Hij maakte zich direkt sterk voor een algemene herziening, maar kreeg nauwelijks een voet aan de grond. Maar de regeling die uiteindelijk wel bereikt werd was zo onduidelijk dat zij de kiemen in zich droeg van een breed ongenoegen, zowel van anti-monarchale conservatieven als liberalen.
In 1844 werd Thorbecke opnieuw gekozen in de Tweede Kamer, terwijl juist in die tijd zijn visie op een grootscheepse grondwetsherziening haar afronding vond, zoals blijkt uit zijn beroemde rede ‘Over het hedendaagse staatsburgerschap’ (opgenomen in Historische Schetsen). Hij diende met acht liberale tegenstanders het bekende voorstel der Negenmannen in, dat een model was van de grondwet van 1848. Het beoogde een doorbreking van de standenstaat naar een constitutionele monarchie met directe censusverkiezingen. Het voorstel stuitte op grote weerstanden en werd niet in stemming gebracht, ofschoon het wel uitvoerig schriftelijk behandeld werd door de afdelingen der kamer, hetgeen De Wit nalaat te vermelden.