Hoop
Uit de wrange toon spreekt medeleven; uit de geschilderde misère optimisme of in elk geval hoop, hoop op een beter leven, niet alleen voor de geluksvogels en specialisten in het ellebogenwerk, maar ook voor de ‘slachtoffers van de geschiedenis’. Zijn verhalen en gedichten gaan niet over het succes en het ‘geluk’, (daar zorgt de officiële pers wel voor), maar over de schaduwzijden van de werkelijkheid: ‘Du bist geschaffen aus Staub, Sand, Dreck, Willst du mehr sein als Staub, Sand, Dreck?’ schreef Georg Büchner in zijn drama Woyzek, en Bartsch plaatste dit citaat als motto bij zijn korte roman Wadzeck, een boek met een ferme handdruk aan Alfred Döblin, wiens Franz Biberkopf model staat voor de held van Bartschs roman over zijn Berlijn en de mensen die er wonen. Paul Wadzeck, ontslagen uit de gevangenis, staat aan het begin op de plaats van Frans Biberkopf aan het eind van zijn verhaal stond: op de Alexanderplatz in Oost-Berlijn. Maar het hele plein is opengelegd, schuttingen zijn opgetrokken, er wordt beton gestort, gebouwd. Wadzeck gaat op zoek naar zijn vroegere vriendin Rita, met wie hij elf jaar heeft samengeleefd, Als hij onderweg even een biertje pakt en door een goed-geïndoctrineerde socialistische arbeider wordt aangesproken, onthult hij zijn levensfilosofie, die hem bij voorbaat tot outsider maakt: ‘Ik wil niet werken, ik wil leven. Eten en drinken. Ik heb geen nieuwe meubels nodig, geen auto (rij je toch alleen maar mee tegen een boom). Ik loop wel. Waarheen, dat is mijn zaak, gaat geen mens wat aan.’
Kurt Bartsch
Aan Rita's levensgeschiedenis is het volgende hoofdstuk gewijd: aan haar dromen nadat Wadzeck de gevangenis is was gegooid, aan het kind dat ze niet wilde laten aborteren, haar vriendschap en huwelijk met de gepensioneerde Kart Baumann, wiens levensverhaal het derde hoofdstuk vult: Rotfront, KZ, opbouwfase van de DDR, vriendschap die breekt omdat de vriend zich tot functionaris ontwikkelt die de eenmaal verworven macht niet meer uit handen wil geven terwijl Karl Baumann die ontwikkeling niet meemaakt en zich resignerend terugtrekt. ‘Ik wilde dat alles anders zou worden. Een soort hemel op aarde,’ - zegt Baumann ergens. Voortdurend wordt er gedroomd van de nieuwe mens, het nieuwe leven, het nieuwe begin. Maar ondanks alle veranderingen blijft één ding hetzelfde: er zijn machthebbers en er zijn afhankelijken, onderdrukten. ‘Dat Leben ist traurig’, ‘Wenn man tot ist, ist man erlöst’ - Een betrekkelijk geluk als dat van Rita en Karl (het geluk van niet allen te hoeven leven) komt over als zo ongeveer het hoogst bereikbare. Dat is de ironie van een samenleving waarin de arbeider officieel ‘held van de arbeid’ heet.
Het laatste hoofdstuk brengt de drie hoofdpersonen in het heden samen. Een botsing vindt niet plaats. Daar staan drie mensen, wier levensverhaal de lezer heeft leren kennen en die met elkaar gemeen hebben dat ze tot de gekoeioneerden behoren. Wat er met hen gaat gebeuren laat Bartsch open. Zal Paul Wadzeck het betrekkelijke geluk van Karl en Rita verstoren? Zal Karl Baumann zich automatisch terugtrekken omdat de jongere Paul Rita wel kan geven wat hij niet kan opbrengen? Zal Rita kiezen voor Karl, voor Paul, voor haar kind?
Eén ding staat vast: wat er ook gebeurt, door een onverwoestbare levenslust zal de mens zich nooit en te nimmer klein laten krijgen, hoe hard hij ook op zijn kop geslagen wordt, hij komt altijd wel weer overeind. Dat is ‘de lichtende toekomst’ in het werk van Kurt Bartsch, ook al is het maar een klein pitje.