| |
| |
| |
‘Ieder wezen dat het menselijk avontuur heeft beleefd ben ik’
De toetreding van Marguerite Yourcenar tot de groep der ‘onsterfelijken’, de Académie Française, heeft iets weg van een koninginnedrama. De schrijfster die wat haar werk en haar leeftijd betreft allang tot de klassieken gerekend mag worden, ondervond heel wat obstakels op haar weg naar de Academie. Niet door haar eigen toedoen. Zij zelf vindt haar persoonlijk lot van ondergeschikt belang. Toon van Severen schrijft over het gekrakeel rond haar toetreding en over de boeken van de 77-jarige schrijfster.
| |
Toon van Severen
De eerste foto van Marguerite Yourcenar die me ooit onder ogen kwam stond in het Franse weekblad L'Express, gedateerd 12 september 1977. Hij toonde een aandoenlijke, kleine vrouw met slimme oogjes, gehuld in een kledingstuk dat me half jurk, half schort leek. Het interieur op de achtergrond was dat van haar kleine huis, Petite Plaisance genaamd, op het eiland Mount Desert voor de Amerikaanse Oostkust, Maine. De Franse schrijfster was toen vierenzeventig jaar.
Vijf jaar voor die datum had ik voor het eerst een boek van haar gekocht, daartoe aangezet door een stuk van Ben van der Velden in NRC-Handelsblad. Het was de tijd dat Johan Polak van Athenaeum-Polak & Van Gennep de eerste vertalingen van Yourcenar uitbracht: Het hermetisch zwart en Alexis, of de verhandeling over de vergeefse strijd. Ik kocht L'oeuvre au noir (Het hermetisch zwart). Volgens een notitie in mijn exemplaar gebeurde dat in Heemstede in de ramsch voor de halve prijs.
Bert Schierbeek vertelde me dat hij in de jaren vijftig heeft geprobeerd Mémoires d'Hadrien (1951) aan De Bezige Bij te ‘verkopen’: geen belangstelling. De vertaling van dat boek van J.A. Sandfort, die dan toch bij Boucher verscheen als paperback, deed niets, Polak nam hem in 1978 van Boucher over; in 1980 maakte hij er een tweede druk van. De drie boeken zijn nu, na ongeveer tien jaar verkocht.
Aangezet, althans niet ontmoedigd door deze ontwikkeling heeft Johan Polak bij haar intrede in de Académie Française een groots Yourcenar-programma op stapel gezet. Een opgetogen Yourcenar vertelde het me via de telefoon op haar onderduikadres in Parijs. Zeer tevreden over haar Nederlandse uitgever, ja zeker, bovendien ‘un homme très charmant’. Om dit te bezegelen zou hij trouwens, met ‘madame Twèn’ - vertaalster Jenny Tuin - in Parijs de ceremonie en de daarop volgende recepties bijwonen. Het programma van Polak omvat eerst heruitgaven van Het hermetisch zwart en Alexis (een bijgewerkte editie, want Yourcenar wil nog weleens wat herwerken), van Hadrianus gedenkschriften; vervolgens uitgaven van Le coup de grâce dat in het Frans altijd te samen met Alexis in een band verschijnt, van Denier du rêve, Nouvelles orientales, enzovoort. En misschien later nog eens, zegt Polak, haar autobiografische werken, waarvan nu twee delen zijn verschenen, Souvenirs pieux en Archives du Nord.
Marguerite Yourcenar
| |
Publiciteit
Met deze staat van dienst slaat Nederland, als ‘buitenland’ voor de Franse letteren, geen gek figuur. Nu, met de opname van Yourcenar in de Académie, ook wel de kring der ‘onsterfelijken’ genoemd, door sommigen als een voortijdige begrafenis afgeschilderd, is de publiciteit losgebroken in het Franse taalgebied. Het Parijse dagblad Le Matin somde op de voor Yourcenar zo feestelijke dag nog eens op wat er met de schrijfster in de afgelopen jaren is gebeurd - vooral niet is gebeurd - en nu plotseling staat te gebeuren. Het blad vergat nog de grote prijs van de Franse Academie te vermelden in 1977, en misschien wel terecht, want geen Franse literaire prijs is zo vermolmd als de prijs van de Académie. Wel wordt genoemd de prix Femina in 1968 voor Het hermetisch zwart. Yourcenar herinnert zich dat een groot weekblad haar in die tijd om een tekst vroeg, met deze toevoeging: ‘We zouden hem graag een beetje snel hebben terwijl u in de mode bent.’
Dan geeft Le Matin een opsomming van de grote Franse literatuuroverzichten. Drie keer staat er ‘geen woord over haar’ voor werken die verschenen tussen 1958 en 1964. Tien regeltjes in Clouard (1969). Anderhalve pagina in de Bordas (1970). Eindelijk heeft nu de Pléiade, misschien wel het belangrijkste instituut in de Franse literatuur, besloten haar verzamelde werk uit te geven. Maar Yourcenar wordt er niet vrolijk van. Haar twijfel over het bevattingsvermogen van haar lezers wordt er niet door weggenomen, evenmin haar angst dat die lezers altijd weer net iets anders zoeken dan waarvoor het geschrift is bedoeld - onbelangrijke anekdotes over haar leven, bij voorbeeld, iets waar ze een gloeiende hekel aan heeft.
Ze kon weleens gelijk hebben. Bij de uitgeverij Le Centurion is een meer dan 300 pagina's tellend interviewboek met haar verschenen, Les Yeux Ouverts, door Mathieu Galey. Op een bepaald moment, een paar weken geleden, was er van het boek in heel Brussel geen exemplaar meer te krijgen. Door toeval kreeg ik er een te pakken: het was geruild, misschien wel door die witte raaf die zich had vergist en een echt boek van Yourcenar wilde. ‘On pleure pour en avoir, monsieur’, zei de verkoopster. ‘We zitten erom te huilen. Er komen twee exemplaren binnen en we hebben er veertig nodig. Le Centurion is een kleine uitgeverij gespecialiseerd in religieuze uitgaven, die deze vraag helemaal niet kan volgen.’
‘Oude bewonderaars van Yourcenar moeten met lede ogen toezien hoe het object van hun verering tot een soort nationaal monument is geworden.’ schreef de criticus Jacques Brenner. Dat kan men begrijpen, er valt trouwens wel meer te betreuren in dat verband. Er is de onverkwikkelijke affaire met haar nationaliteit geweest. Yourcenar, die al voor de Tweede Wereldoorlog in de Verenigde Staten is gaan wonen, heeft de nationaliteit van dit land aangenomen, een status die onverenigbaar is met
| |
| |
het lidmaatschap van de Académie. En dus heeft ze zich geconformeerd en het zich laten aanleunen dat president Giscard d'Estaing, persoonlijk, haar de Franse nationaliteit er weer bovenop gaf. Nu ze plotseling zo zeer in de publiciteit staat, zijn de manipulaties en het touwtrekken in de coulissen niet van de lucht. Er kan niet gezegd worden dat Yourcenar zonder kleerscheuren uit deze machinaties te voorschijn komt. Volgens de traditie hoorde ze in haar grote inaugurale rede (zestig minuten is gebruikelijk) haar voorganger, de surrealist Roger Caillois, te eren. Er zijn uitzonderingen geweest, zoals Jean Cocteau, die zich aan deze regel niet hebben gestoord. Maar ook op dit punt heeft Yourcenar zich geconformeerd, en heeft ze de loftrompet gestoken over Caillois, terwijl het op zijn minst gezegd onduidelijk is wat ze nu van 's mans werk vindt. In het interviewboek zegt ze dat ze Caillois bewondert, overigens zonder nadere uitleg. In een gesprek met de New York Times reduceerde ze zijn gewicht tot dat van een ‘kleine Franse geest’.
Het ouderlijk huis van Yourcenar in 1912
Yourcenar op 31-jarige leeftijd
| |
Ik-cultus
Haar laatste incident in de reeks dateert van een week voor haar intrede in de Académie. Die vrijdag was ze de geëerde gast in Apostrophes van Bernard Pivot, het prestigevolle en - voor zover dat mogelijk is - populaire literaire programma van het Franse tweede televisienet. Aanvankelijk was voor deze rechtstreekse uitzending ook haar interviewer Matthieu Galey uitgenodigd. Een week voor de uitzending schreef ze Galey een ongemakkelijke brief om hem te zeggen dat zijn aanwezigheid toch niet gewenst was. ‘Er is al zoveel over Les Yeux ouverts gepraat, en in het algemeen komt het eropaan de uitzending niet met al te veel onderwerpen te belasten.’ Ze zou zich beperken tot haar laatste, pas verschenen boek over de Japanse schrijver Mishima (Mishima ou la vision du vide). Hoe dan ook, de ingreep had in ieder geval tot gevolg dat de uitzending gereserveerd bleef voor Gallimard, haar (grote) uitgever. Het kleine Le Centurion van Galey viel uit de boot.
Dat valt tegen van een vrouw die overigens zo eigengereid haar eigen weg gaat. Hoewel men uit het voorafgaande nu ook weer niet moet afleiden dat Yourcenar zich bij haar opname in de Académie Française als een voetveeg heeft laten gebruiken. Het nieuws is natuurlijk dat nu anno 1981, voor het eerst in het 350-jarig bestaan de Académie een vrouw in de rangen van de onsterfelijken wordt opgenomen. Met haar afkeer van de ik-cultus, haar minachting voor de ‘invallen van het moment’ en de ‘mode van de tijd’, haar neiging om de dingen kosmisch, zo niet pantheïstisch te bekijken, heeft ze het feit van haar uitverkiezing tot een onpersoonlijk gegeven teruggebracht, een detail in de geschiedenis, een speling van het lot, waar men zich bij neerlegt. Voor Yourcenar heeft haar uitverkiezing niets te maken met dat ‘onzekere en zwevende ik, die entiteit waarvan ik zelf het bestaan heb bestreden en dat ik alleen begrensd weet door die enkele werken die ik toevallig heb geschreven’ - aldus de aanhef van haar rede. Niets te maken heeft het ook met de feministische aanspraken op deze benoeming van een vrouw. Met vrouwen die sinds de negentiende eeuw het lidmaatschap van dit gezelschap hadden kunnen opeisen was altijd iets aan de hand, constateerde ze tegendraads. Madame de Staël had niet de gepaste nationaliteit, een benoeming van de uitbundige George Sand had in die tijd vast schandaal veroorzaakt, en Colette vond ‘dat een vrouw niet bij mannen gaat aankloppen om hun stem te werven, en ik kan haar alleen maar gelijk geven: ik heb het ook niet gedaan.’ Conclusie: als de tijden er rijp voor zijn gebeurt het toch.
Dit is niet een opvatting waarmee men naar het begrip en de sympathie van de grote massa solliciteert. Er zit dan ook iets ongelooflijk platvloers in wat, zoals criticus Brenner vertelt, de pleitbezorgers van haar kandidatuur als argument pro hebben gebruikt: ‘Maar kom nou, Yourcenar is toch een man!’ Wel hangt diezelfde Brenner een verhaal op dat ze eigenlijk altijd over mannen heeft geschreven, dat vrouwen bij haar alleen als tweederangsfiguren mogen meespelen, kortom dat ze zich steeds achter mannen heeft ‘verstopt’. Als dit kwaadaardig is bedoeld, dan is het ook wel duidelijk wat men haar kwalijk neemt. Niet alleen dat onvergeeflijke feit dat ze als vrouw een van de grootste levende Franse schrijvers van het moment is - en ik zou eigenlijk niet weten waarom niet dé grootste. Maar vooral het feit dat haar hele gedachtengoed, haar belezenheid, haar belangstelling voor en kennis van de meest uiteenlopende aspecten van de westerse en oosterse cultuur, inclusief wetenschap, techniek en de irrationele gebieden waarmee de mens zich zo veelvuldig heeft bezig gehouden, haar bestempelen tot een uomo universale van onze dagen, een verschijnsel waarvoor inderdaad alleen maar een mannelijke uitdrukking bestaat. Maar het lijkt me dan toch weinig gepast om daarvoor de steen naar Yourcenar te werpen.
| |
Renaissance
Nu vraagt deze aan de renaissance ontleende benaming wel om een nadere nuancering. Al speelt een van haar belangrijkste werken, Het hermetisch zwart, in de renaissance van onze streken, toch is de inspiratie van Yourcenar niet typisch van de renaissance, ze is veel universeler dan dat. De ‘setting’ van Het hermetisch zwart is de overgang van middeleeuwen naar renaissance, een revolutionaire tijd met profeten van velerlei slag, of ze nu Luther heten dan wel wederdoper Jan Matthijsz, met de (pre)industriële revolutie, met de invoering van weefgetouwen in Brugge, ‘sociale onrust’ als gevolg daarvan, en een gedachtenwereld die een smeltkroes was van oud bijgeloof, theologie, alchemie, aanzetten tot moderne wetenschappen en technieken. De hoofdpersonen Zeno, klerk, arts en alchemist, zoekt zijn weg door dit landschap. Eenzaam zoekt hij zijn eigen waarheid. Aan het slot van het boek lijkt het erop dat hij, opgesloten in een kerker, dit met zijn leven moet bekopen, maar uitgesproken wordt het niet.
De ontstaansgeschiedenis van dit boek beslaat op zijn minst dertig jaar. Een eerste aanzet ervan verscheen al vóór de Tweede Wereldoorlog onder de titel La mort conduit l'attelage. Het boek dat haar voor het eerst min of meer beroemd maakte, Hadrianus gedenkschriften, had een wat minder lange incubatietijd voor het uiteindelijk in 1951 verscheen. Het speelt, net als Het hermetisch zwart, in een overgangstijd, in dit geval van romeins ‘heidendom’ naar ‘christendom’. Wie Yourcenar vraagt waarom ze geen ‘helden van deze tijd’ neemt voor haar boeken, krijgt te horen dat dat net zo goed had gekund, maar dat het niet nodig is. De geschiedenis is universeel, al is het schrijven van zo'n boek wel aan tijd gebonden. Tussen het veel optimistischer Hadrianus en het pessimistische Het hermetisch zwart zit vijftien jaar. Keizer Hadrianus is een meesterbrein die na de ellende van
| |
| |
Trajanus' oorlogen opnieuw een stabiele wereld wil organiseren. Vijftien jaar later is er in Het hermetisch zwart Zeno die wat hij ook doet, steeds verder wegzinkt in een bodemloze put van onwetendheid, barbarendom, belachelijke rivaliteiten. ‘Daartussen’, zegt Yourcenar, ‘zit jammer genoeg vijftien jaar van onze ervaring. Het is in het zeer slechte jaar 1956 dat ik me opnieuw aan dit projekt (Het hermetisch zwart. tvs) heb begeven. Zoals je je zult herinneren: Suez, Budapest, Algerije. Ik voelde hoe makkelijk het werd om die chaos op te roepen, die ijzeren gordijnen van de zestiende eeuw tussen het roomse en het protestantse Europa, en het drama van hen die tot geen van beide behoorden en van het een naar het ander vluchtten.’ Jan d'Ormesson, die Yourcenar met een al even lange rede verwelkomde als nieuw lid van de Académie - hij was als jongste van het gezelschap, ook de belangrijkste voorvechter van haar benoeming geweest - zei zo ongeveer: eigenlijk zou ik moeten zeggen dat ik u niet ken. Ik heb u vóór deze dag ook nooit ontmoet. ‘Maar, mevrouw, ik weet alles van u, want ik heb gelezen wat u heeft geschreven.’
Yourcenar in haar werkkamer op het eiland Mont Desert in de Verenigde Staten
| |
Universaliteit
Geen interview, zelfs geen interviewboek van 325 pagina’, kan die indruk wegnemen. Uitspraken van Yourcenar bevestigen iets of formuleren iets explicieter, maar dragen nauwelijks iets nieuws aan. Wanneer ze kritiek levert op de overdadigheid waarmee het ‘je’ en het ‘moi’ in de Franse samenleving geponeerd worden; wanneer je haar kritiek leest op wat de Fransen met de zogenaamde ‘liefde’ doen (ze hebben de liefde een bepaald soort literaire stijl meegegeven, zegt Yourcenar, en vervolgens voelen ze zich verplicht om achter dit beeld aan te hollen), dan lees je daarin de afstand die deze internationaal levende vrouw van haar ‘vaderland’ heeft genomen. Maar eigenlijk wist je dat al van Hadrianus, die zegt: ‘Overal vreemdeling zijnde voelde ik me nergens bijzonder alleen.’ Op dezelfde wijze zoals ze Zeno in Het hermetisch zwart als motief om te reizen in de mond legt: ‘Wie zou er nu vrede mee hebben om dood te gaan zonder toch op zijn minst de omtrek van zijn gevangenis te hebben verkend?’
Dat is het universele in de breedte, zoals d'Ormesson zei. Ik denk niet dat de invloed van de oosterse filosofie op dit punt overschat kan worden. Qua opvatting van geschiedenis en traditie is Yourcenar ‘westers’, sterk gebonden aan de klassieke oudheid, voornamelijk aan de Grieken. Maar haar ‘kosmologie’ is oosters.
Ze voelt zich verbonden met de mensheid van nu en van alle tijden: ‘Ieder wezen dat het menselijk avontuur heeft beleefd ben ik.’ Ze voelt zich verbonden met alles wat leeft, dieren, planten, en met alles wat niet leeft, maar toch is. De juiste plaatsbepaling van wat is, op deze planeet, en van deze planeet in de kosmos. Het resultaat kan niet anders zijn dan zeer afwijkende opvattingen over onze gangbare normen. Een compleet afwijkend gedragspatroon. ‘Liefde’ bij voorbeeld betekent in deze context de zeer ouderwetse wilsakt van het dienen, ook als schrijfster. Ook: van fundamenteel mededogen met alles wat is.
Het klinkt allemaal te mooi om waar te zijn, op een wijze dat men er haar van gaat verdenken zich boven alles verheven te voelen, afstandelijk als een kluizenaar. Maar zoals ze haar leven beschrijft op het eiland Mount Desert, bestaat dit evenzogoed uit omgang met ‘intellectuele’ vrienden, als met het glas wijn met de tuinman en de kop koffie bij de buren. En een van haar vaste adagio's is een oude, latijnse uitspraak: niets kun je denken wat je niet hebt ervaren. Het a-politieke is daar een onderdeel van, in zoverre het politieke spel een bezigheid van het ogenblik is, waarin de concrete gegevens wisselen met de wind. Daar komt het vasthouden vandaan aan de traditie, omdat in die traditie is vervat wat die universele mensheid, weliswaar langs kronkelige wegen, aan continuïteit heeft neergelegd. Daar zit ook haar afstand tot het individu op vast, en het kiezen voor wat men, goed begrepen, het collectieve kan noemen.
In dat kader is geen plaats meer voor het allerindividueelste zoeken naar allerindividueelste vorm van geluk. In haar opvatting kunnen mensen, zoals Marie-Madeleine in Feux, ‘gered worden van het geluk’. Zoals ze tegen Galey zei: ‘Het is nu al jaren dat er geen ochtend voorbijgaat zonder dat ik bij het opstaan niet eerst aan de toestand in de wereld denk, om even een te worden met al dit lijden. En toch slaag je er dan in om gelukkig te zijn, soms, ondanks dat, maar dan is het wel een ander soort geluk.’
En dat Yourcenar bij voorkeur mannen heeft genomen als hoofdpersoon van haar boeken, bovendien mannen die homoseksueel waren zoals Alexis of Hadrianus, of, met een nuance, eerder bisexueel zoals Zeno: denkend aan l'uomo universale kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat ook hier weer, in een amalgaam van culturele invloeden, een instinctieve poging is gedaan tot het opheffen van tegenstellingen. Yourcenar een man? Yourcenar een androgyne.
Toon van Severen is journalist bij de Belgische krant De Morgen.
|
|