| |
| |
| |
Het neurotisch perfectionisme van Hopkins
Gerard Manley Hopkins (1844-1889) is de schrijver van een groot gedicht bestaande uit vijfendertig strofen: ‘The Wreck of the Deutschland’. Het is een lyrisch-epische ode met een totaal nieuw ritme. De dichter luidde er de moderne poëzie mee in. Hopkins was een veelzijdig man, was classicus en tekende, maar hij was vooral ook jezuïet. Frans Boenders schrijft over Hopkins met als aanleiding de bloemlezing uit zijn proza, dagboeken en brieven, Selected Prose, die zo juist is verschenen als Oxford University Press paperback en het proefschrift van Leo Martin van Noppen, een commentaar op The Wreck, waarop hij vorig jaar promoveerde aan de Universiteit van Groningen.
| |
Frans Boenders
Volgens T.S. Eliot leven de meeste mensen ‘onder het niveau van geloof of twijfel’. Als dat juist is, dan haalt de Victoriaanse jezuïet-dichter Gerard Manley Hopkins (1884-1889) de hoogste toppen, want een hoger niveau van geloof - en dus ook van twijfel - is mij in de negentiende-eeuwse poëzie niet bekend. Er zijn genoeg biografische omstandigheden aan te halen op grond waarvan men zou kunnen besluiten dat Hopkins een succesrijk middelbare-schoolpoëet of een betere bidprentjesdichter had kunnen worden - maar dat is niet gebeurd. De gerenommeerde Engelse criticus F.R. Leavis karakteriseert hem in een essay ten onrechte als ‘the devotional poet of a dogmatic Christianity’, een omschrijving die zonder enige twijfel ook de minder fanatieke vrijgeesten onder ons zal afschrikken. Toch is Hopkins geen dichter van de katholiciteit. Zijn direct religieuze verzen vertonen mutatis mutandis dezelfde dubbelzinnigheid als de door de bijbel geïnspireerde taferelen van de prerafaëlitische schilders.
Hopkins is zeker een weerbarstig dichter, die zijn ritmisch bruisende sentimenten - ‘How our wits jump!’, roept hij in een brief uit - bijna masochistisch onder tucht brengt en ten dienste stelt van de inhoud van een intellectueel beredeneerd geloof. Zijn poëzie wordt gekenmerkt door schijnbare tegenstrijdigheden: het is in de hoogste mate subjectief, maar probeert toch samen te vallen met de als objectief zinvol ervaren werkelijkheid. Het is mystieke poëzie, die echter te zeer gericht is op het eigen karakter van de concrete natuurverschijnselen om zich te verliezen in diepzinnige abstracte bespiegelingen. De dichter neemt ze waar, en geeft ze weer met een ongeëvenaard inlevingsvermogen. Het is een dichtkunst die de schoonheid van het detail en het individuele verheerlijkt, terzelfder tijd enigszins angstig kijkend naar de formidabele schepper die daaraan ten grondslag ligt. Hopkins poëzie is slechts een enkele maal apologetisch; hij was te veel door twijfel aangestoken, en hij eist voor de poëzie autonomie op, zodat zij ongeremd uiting kan geven aan geestelijke onafhankelijkheid.
Gerard Manley Hopkins in 1888
| |
Logica
Hopkins' vader was een gefortuneerd assuradeur die naast een handboek over zijn vak ook poëzie, poëziekritieken, een geschiedenisboek en een boek over wiskunde schreef. Zijn rusteloze veelzijdigheid vindt men terug in de zoon. Gerard werd namelijk niet alleen een geniaal dichter maar ook een fijnzinnig tekenaar - zijn tekeningen halen in de soms overspannen aandacht voor het detail het niveau van zijn voorbeeld, de Victoriaanse kunstpaus John Ruskin - een niet onverdienstelijke componist, en last but not least een hartstochtelijke filoloog met een onuitroeibare passie voor etymologie en voor vreemde talen. De rusteloosheid en de scherpe zelfkritiek verklaren de talrijke geëntameerde maar onafgewerkt gebleven projecten. Op de vermaarde Highhate School, waar later ook John Bétjeman en T.S. Eliot zouden passeren, schitterde de jonge Hopkins; hij behaalde er op vijftienjarige leeftijd de door de school uitgeloofde poëzieprijs met het gedicht ‘The Escorial’. Het twee jaar later geschreven verhalend gedicht ‘A Vision of the Mermaids’ vertoont de invloed van Keats en biedt in de eigenhandige illustratie ook een eerste proeve van Hopkins' tekenkunst.
Op achttienjarige leeftijd ging hij in het toentertijd nog exclusief Anglicaanse Oxford studeren, meer bepaald Griekse en Latijnse talen en letterkunde aan het Balliol College. In deze jaren ontstond zijn levenslange vriendschap met Robert Bridges en maakte Hopkins kennis met de nog jonge tutor Walter Pater, die naam begon te maken als literatuur- en kunstcriticus. Het is tekenend voor Hopkins' tolerante levenshouding dat zowel Bridges, die tot agnosticus evolueerde, als Pater, die een fundamentele scepticus was, een grote aantrekkingskracht op de fervent gelovige dichter uitoefenden. Net zoals het ascetisme in zijn levenshouding onophoudelijk gecompenseerd werd door het esthetische sensualisme in zijn dichtkunst (zoals zijn gevoeligheid voor mannelijke schoonheid), zo bleek zijn religieuze persoonlijkheid rijkere contacten te kunnen leggen met mensen die de religie als iets problematisch beschouwden. Inmiddels raakte Hopkins aangetrokken door de rooms-katholieke kerk waartoe hij zich in oktober 1866 bekeerde, onder invloed van die andere grote katholieke schrijver uit het Victoriaanse Engeland, John Henry Newman.
Hopkins' beslissing was zeker niet ingegeven door esthetische motieven, zoals een vriend hem in een brief verweet; de roomsen hadden zeker geen fraaiere diensten die de ‘sacramentele’, op rituelen beluste dichter meer zouden hebben aangesproken. Hij had zelfs een scherp oog voor de slechte smaak die zeker niet afwezig was in de katholieke liturgie, en hij was de mening toegedaan dat ‘bad taste is always meeting one in the accessories of Catholicism’. Hopkins zette de stap naar
| |
| |
Rome niet zozeer uit emotionele als wel uit intellectuele motieven: de kerk van Engeland had zich tijdens de reformatie nu eenmaal afgekeerd van Rome. Het was een kwestie van logica en zin voor consequentie om daaruit de passende conclusies te trekken: ‘I can hardly believe anyone even became a Catholic because two and two make four more fully than I have’, moet Hopkins kort na zijn bekering hebben verklaard.
| |
Inscape
De stap van een ‘logische’ bekering naar de toetreding tot de Sociëteit van Jezus leek minder vanzelfsprekend. Was het Hopkins' hang naar rigoureuze zelfdiscipline, scrupuleus zelfonderzoek, ascetisme en, niet zelden, zelfkwelling? Was het bewondering voor de indrukwekkende intellectuele prestaties van de orde? Maar Hopkins zal wel niet zo naïef zijn geweest om niet te weten dat die orde de gemiddelde Victoriaanse intellectueel ‘exotisch en zelfs sinister’ toescheen - zoals een van de recentste Hopkins-biografen, Bernard Bergonzi, schrijft. Was het dan een vlucht uit de wereld van praktische beslommeringen, waartegen hij niet was opgewassen? Of toch, een ‘normale’ stap voor iemand met zijn drang naar religieuze perfectie? En welke is de samenhang tussen zijn besluit jezuîet te worden en het vernietigen van zijn tot dan toe geschreven gedichten - de ‘slaughter of the innocents’ waarvan hij op cryptische wijze in zijn dagboek gewag maakte? In elk geval vervulde zijn besluit de vierentwintigjarige met vreugde, zoals blijkt uit een brief waarin hij afscheid neemt van een vriend: ‘I am going to enter the Jesuit noviciate at Roehampton: I do not think there is another prospect so bright in the world.’
Al schreef Hopkins geen poëzie tijdens zijn opleiding, hij hield wel zijn dagboek bij. Daarin vindt men geen allerindividueelste ontboezemingen, wel uiterst accurate, tegelijk visueel gedetailleerd en emotioneel ingehouden natuurbeschrijvingen alsmede notities over taal. De dichter scherpte zijn instrumentarium aan, beidde onbewust de dag dat hij opnieuw tot de poëzie zou komen. Zover was het nog lang niet. Twee jaar noviciaat in Manresa, drie jaar filosofie in Stonyhurst, en een jaar leraarschap in een juvenaat: een lange weg van ruim zes jaar tijdens welke vooral Hopkins' lectuur van de middeleeuwse scholasticus Duns Scotus belangrijk was voor zijn ondergronds rijpende poëzie en voor de filosofische toetsing van zijn zelf gesmede notie inscape. Nauw samenhangend met de metafysische opvatting van de franciscaan komt het Hopkinsiaanse inscape neer op ‘individuality-distinctive beauty’; het is een uiterst geraffineerde vorm van waarneming waardoor de gewoonste dingen uit de natuur oorspronkelijk worden ervaren, visueel gevat en geregistreerd in precieze, minutieuze beschrijvingen.
Gerard Manley Hopkins als achttienjarige
De door Hopkins nooit zelf gedefinieerde term inscape vormt niet zozeer de uitdrukking van 's dichters individuele waarneming en ervaring als wel de erkenning dat elk ding volkomen sui generis is, volkomen zichzelf is. De wereld buiten de dichter is geen aanleiding tot het exploreren van de eigen (on)lustgevoelens maar heeft voldoende aan zich zelf: zij is een onafhankelijke waarde. Vandaar dat Hopkins' beste verzen gekenmerkt worden door een gestrenge anti-fraaiheid, in weerwil van de overdadige taal en door een haast naturalistische ruwheid, in weerwil van de beeldrijke religiositeit.
Voor Hopkins betekent de essentie van de dingen de innige relatie die ze verbindt met de goddelijke schepper. Het doel van de totaliteit der dingen, van het universum, is God te noemen en dus te loven. Vandaar, in de dagboeken van Hopkins, de minutieuze aandacht voor de natuur, het nauwkeurig beschrijven van bloemen, planten en weersverschijnselen, een nauwgezetheid en een beschrijvingswoede die ook in zijn Ruskiniaanse tekeningen en schetsen overduidelijk is.
Was de dichter via zijn studie van de middeleeuwse wijsbegeerte tot de notie inscape gekomen? Vermoedelijk niet. Hij had al vóór 1868 inscape-achtige gedichten en notities geschreven. Door het contact met Duns Scotus in de jaren van zijn opleiding vond hij zijn, ook theoretisch al ten dele uitgewerkte intuïtie bevestigd. Verder mag men niet denken dat Hopkins' poëzie-opvatting middeleeuws zou zijn omdat hij gebruik maakte van Duns' metafysica. Het is duidelijk dat hij nauwer verwant is met de symbolistische dichters dan wie ook van zijn Victoriaanse tijdgenoten.
| |
The Wreck
Tijdens zijn drie jaar durende theologische studie in Noord-Wales kwam Hopkins opnieuw tot het schrijven van poëzie. In december 1875 vroeg zijn rector hem een in memoriam te schrijven naar aanleiding van de schipbreuk van de ‘Deutschland’ waarbij zestig opvarenden, tijdens de Atlantische overtocht van Bremen naar Canada, aan de monding van de Theems omkwamen. Onder de slachtoffers bevonden zich vijf franciscanessen die Duitsland hadden moeten verlaten na de invoering van de Falk-wetten. De Engelse kranten brachten uitvoerig verslag uit over de ramp; Hopkins las ze en werd sterk aangegrepen door de dood van de vijf Duitse nonnen. Na zeven jaar opgekropte scheppingsdrang kwam het tot de uitbarsting van een stroom machtige en ontroerende poëzie, een lyrischepische ode van vijfendertig strofen met een totaal nieuw ritme. De dichter baseerde zijn sprung rhythm op de afwisseling van sterke en zwakke tijden; het vers moest worden gescandeerd volgens de klemtoon - in feite een ‘natuurlijk’ ritme dat Hopkins later laconiek definieerde als ‘one stress makes one foot, no matter how many or few the syllables’. Aangezien Hopkins in een brief bekende: ‘I had long had haunting my ear the echo of a new rhythm which I now realised on paper’, krijgt men de indruk dat het gedicht technisch de vrucht was van een jarenlange voorbereiding en inhoudelijk een schitterende synthese van een zeven jaar lange, door Loyola's Ejercicios Espirituales gevoede introspectie. De ode handelt ten dele over de heroîeke doodsstrijd van de nonnen - een heldhaftig gedrag dat zich in werkelijkheid geenszins had voorgedaan - maar er zitten ook hele stukken theologie en persoonlijke, geestelijke conflicten in verwerkt. De verbale gespierdheid en de volgehouden spankracht der ideeën zijn ongeëvenaard. De eerste strofe gaat, in onberijmde
vertaling, als volgt:
God! gever van adem en brood;
Strand van de wereld, zweep van de zee;
Heer van levenden en doden;
Gij hebt been en ader gebonden in mij, vastgeschroefd mijn vlees,
Het daarna bijna ontbonden, welke ontzetting
Kenmerkt uw werk: en raakt Gij mij opnieuw?
Weer andermaal voel ik Uw vinger en vind U’.
Hopkins zag zijn gezicht niet geplaatst. Het jezuïetentijdschrift The Month, dat het zou opnemen, vond het te excentriek, en aan Robert Bridges waren de metafysische diepgang en de geweldige vorminnovatie niet besteed. Pas veertig jaar na de dood van de dichter zou The Wreck of the Deutschland zijn lange weg naar de beroemdheid beginnen. De ontgoocheling over het totale gemis aan begrip voor zijn poëzie verhinderde Hopkins inmiddels niet om verder te schrijven. Hij dichtte nu toegankelijker verzen, korter en gebalder, overwegend sonnetten die de pracht van de door God geschapen natuur bezingen. Een hoogetepunt is ‘The Windhover’ waarvan hier de vertaling van het octaaf volgt:
‘Ik trof vanmorgen de minnaar van de morgen, de prins
Van het koninkrijk van de dag, de vroegdagse vlekjesvalk, rijzend
Over de rollende vlakte, gestadig onder hem de lucht, en stijgend
Daarboven, hoe kringde hij op de teugel van een fladdervlerk
In vervoering! En dan weg, weg en voort met een vaart,
Als een zachtscherende schaats in
| |
| |
een boog bocht: zwaai en glijding
Verdreven de sterke wind. Mijn verdoken hart was ontroerd
Door een vogel, door de heerlijkheid, het meesterschap ervan!’
Na 1877, het jaar waarin hij tot priester was gewijd, bleek Hopkins zowel in zijn pastorale werkzaamheden als in zijn onderwijs geen geslaagd man. In de nog geen twaalf jaar durende periode van zijn actieve leven was hij de constante prooi van depressies. ‘His practical life,’ zo schrijft de editeur van de Notebooks and Papers, ‘was lived in an almost perpetual state of crisis.’ Ook toen de orde hem in februari 1884 eindelijk op de juiste intellectuele waarde ging schatten en hem benoemde tot Fellow of the Royal University of Ireland en professor Grieks aan het University College in Dublin - ook toen, vooral toen speelde zijn getormenteerde persoonlijkheid hem parten. Waarom? Haakte hij als dichter naar het succes dat hij als religieus vreesde? Twijfelde hij aan de zin van zijn priesterschap, vond hij zijn ambt een hinderpaal voor zijn poëtische ontplooiing? Kwam zijn latente homoseksualiteit aan de oppervlakte in de vorm van een neurose? Ging hij gebukt onder zijn dubbele roeping? Of is er bij hem geen antagonisme tussen de priester en de dichter, en dient men Hopkins' innerlijke verscheurdheid op een ander niveau te situeren?
| |
Melancholie
In zijn brieven en andere geschriften leest men weinig of niets dat wijst op twijfels ten aanzien van zijn roepingen als priester en als dichter. Het heeft er alle schijn van dat Hopkins een zelfbewust priester was en dat hij tevens overtuigd was van zijn kunde als dichter. Maar Hopkins voelde zich geïsoleerd vanwege zijn neurotische aanleg. Hij wist dat hij leed aan een overgevoelig perfectionisme, een scrupulositeit die zijn mislukkingen extra hard deed aankomen. Hem ontbrak de kracht om zijn grootse poëtische en wetenschappelijke plannen te realiseren. Zijn tragiek was reëel genoeg. Hij ging fysiek ten onder aan zijn beroepstaken, wellicht omdat hij te veel dingen tegelijk ondernam en te wetenschappelijk wilde zijn; hij liet zijn langere gedichten onvoltooid, wellicht omdat hij inhoudelijk te hoge eisen aan zich zelf stelde en omdat hij geen klankbord, niet omdat hij twijfelde aan zijn talent. Hij was zich zijn ‘melancholie’ scherp bewust, zoals blijkt uit een vier jaar voor zijn dood geschreven brief. ‘The melancholy I have all my life been subject to has become of late years not indeed more intense in fits but rather more distributes, constant, and crippling. One, the lightest but a very inconvenient form of it, is daily anxiety about work to be done, which makes me break off or never finish all that lies outside that work. It is useless to write more on this: when I am at the worst, though my judgement is never affected, my state is much like madness’ (mijn cursivering).
Tekening van Hopkins
Hopkins' ware crisis was niet tot uiting gekomen in zijn bekering tot het roomse geloof - zoals gezegd, die stap had hij uit intellectuele overweging gezet - maar manifesteerde zich in de existentiële wanhoop waaraan hij vooral naar het einde van zijn leven toe, omstreeks zijn veertigste, ten prooi was. Deze wanhoop wilde hij tot elke prijs onder controle houden. Niet voor niets had hij (onbewust?) de militaristische orde der jezuïeten gekozen, waar zelfdiscipline en vrijwillige gehoorzaamheid hoog in de banier waren geschreven. Dank zij deze tucht, die ons nu onmenselijk voorkomt maar die uitstekend paste bij Hopkins' aangeboren hang naar ascese, gaf hij nooit toe aan de afgrond van de twijfel, en bleef het bestaan van een vaak verborgen maar liefdevolle God voor hem een bron die zijn als een woestijn ervaren geest steeds opnieuw kwam bevloeien.
Tegen deze achtergrond ontstonden zijn beroemde ‘terrible sonnets’. Over een daarvan, ‘Carrion Comfort’ schreef hij aan Bridges: ‘If ever anything was written in blood one of these was’. Het eerste kwatrijn van dit machtige sonnet gaat als volgt - ik geef opnieuw mijn onberijmde vertaling:
‘Niet, ik wil mij niet, trijp-troost, Wanhoop, mij niet in u vermeien;
Niet losmaken - hoe voos ze ook
zijn - deze laatste vezels van de mens
In mij noch, uitgeput, roepen: Ik kan niet meer. Ik kan;
Kan iets, hopen, wensen dat de dag komt, niet kiezen niet te zijn.’
En het gedicht besluit met de pathetische terzine:
‘Maar wie toejuichen? De held wiens hemel-hand mij neerwierp, wiens tred
Mij vertrapte? Of mij die hem bevocht? O wie? Of allebei? Die nacht, dat jaar
Van nu voltrokken duister lig ik, verworpene, te worstelen met (mijn God!) mijn God!’
| |
Vreemdeling
Albert Westerlinck, die altijd klaarstaat met Gezelle, schreef in 1950: ‘Zijn laatste sonnetten, te Dublin geschreven, verraden een innerlijke verscheurdheid, een melancholie en wanhoop, die ons eens te meer aan sommige melancholische, haast neurasthenische gedichten van Gezelle denken doen.’ Eens te meer! Bernard Bergonzi snijdt fijner hout wanneer hij wijst op het verschil tussen Hopkins' expressie van de wanhoop en de iets latere fin-de-siècle wanhoopsliteratuur. Hopkins' gedichten ‘face despair but without ever wholly succumbing to it; there is a saving energy in them’. De diepe somberheid van de ‘terrible sonnets’ was beslist mede het gevolg van 's dichters isolement in Dublin, waar het ruwe Ierse studentenvolkje hem geenszins naar waarde schatte, waar hij gebukt ging onder zware examinatielasten, en waar hij als patriottisch en unionistisch voelend Engelsman niet werd geaccepteerd. En wellicht bracht hij zelf weinig begrip op voor de Ierse kwestie. Rooms-katholiek en jezuïet in Engeland, Engelsman in Ierland: hij moest zich wel ten volle bewust worden van het feit dat hij een buitenstaander was: ‘To seem the stranger lies my lot, my life / Among Strangers’, begint een van zijn late sonnetten. De gevoelens van verlatenheid en mislukking dreven hem tot het schrijven van aangrijpende poëzie, zodat het niet overdreven is te stellen dat Hopkins zijn grootheid dankte aan zijn mislukkingen. Indien hij makkelijke successen had nagestreefd en geboekt, dan zouden zijn schaarse gedichten nooit de noodzakelijke vorm en de pregnante inhoud hebben bereikt die ze tot een uniek beginpunt van de moderne poëzie maken.
Hopkins ging zijn leven lang niet alleen onder psychische maar ook onder fysieke kwalen gebukt. Hij moest kleine maar vervelende operaties ondergaan aan de anus en de voorhuid; hij leed aan aambeien, de kwaal van de sedentaire tobber. In september 1888 vertrouwde hij Bridges toe dat hij last had van ‘gout in the eyes’. Toch ziet hij er op de laatste foto die men van hem bezit en die rond deze tijd werd genomen niet afgeleefd uit: de gelijkmatige trekken van zijn gezicht wijzen op een jongere man dan de vierenveertigjarige. Toch zijn de wangen enigszins ingevallen en tekenen zich brede kringen af onder de fletse ogen. Zijn laatste maanden werden geteisterd door wat hij dacht reumatische koortsen te zijn; in feite leed hij aan tyfus; hij stierf op 8 juni 1889. Dertig jaar na zijn dood verscheen de eerste editie van zijn gedichten, bezorgd door zijn trouwe vriend die hem zo slecht had begrepen, de inmiddels tot poet laureate gepromoveerde Robert Bridges. Nog eens dertig jaar later vroeg iedere poëziekenner zich af hoe het mogelijk was dat zo'n voortreffelijke dichter zo lang in het land der vergetelheid had gezworven.
Selected Prose
door Gerard Manley Hopkins
Uitgever: Oxford University Press, 211 p., f 21,95
Importeur: Van Ditmar
Gerard Manley Hopkins: The Wreck of the Deutschland door Leo Martin van Noppen
Uitgever: Krips Repro, Meppel
|
|