Chinese vaders in Amerika
Het tweede boek van Maxine Hong Kingston
China Men door Maxine Hong Kingston Uitgever: Alfred A. Knopf, New York, 308 p., f 29,90
Nienke Begemann
Maxine Hong Kingstons eerste boek, The Woman Warrior (als De Krijgsheldin vorig jaar verschenen in de vertaling van Else Hoog), ging over haar zelf als Chinees-Amerikaanse, over haar verhouding met haar moeder, haar tantes, en over the mythische heldinnen uit de Chinese literatuur. Dit nieuwe boek, China Men, gaat over haar vader, haar ooms, haar grootvaders, die misschien niet eens familie van haar zijn, maar wel voorvaders en ‘founding fathers’, de mannen die generaties lang zwoegden om Amerika te veroveren als nieuw vaderland, ook voor hun kinderen en kleinkinderen.
De Chinese migratie naar de Verenigde Staten begon in de jaren 1840, de tijd van de Gold Rush. Amerika, maar vooral Californië, werd de magische Gouden Berg, waar de mannen naar toe trokken om goud te zoeken, werk te vinden, geld te verdienen voor hun gezinnen en hun ouders. De eerste generaties reisden op en neer naar China, onder meer omdat ze hun vrouwen niet mee mochten nemen. De geschiedenis van de wetgeving op de Aziatische immigratie in de VS is een droog, feitelijk hoofdstukje in dit boek - een paar pagina's jaartallen en wetten voor een van de donkerder bladzijden uit de Amerikaanse historie. De angst om uitgewezen te worden, de angst van machtelozen en rechtelozen voor een bureaucratisch monster dat op ieder moment, ook nog na tientallen jaren, redenen kan vinden om hun het hard bevochten eigen terrein te ontnemen, speelt als een zwarte draad door het hele boek heen. Zelfs de jongste broer, die in Vietnam vecht (of liever gezegd niet vecht, maar er wel is), voelt, als hij wordt toegelaten tot de opleiding voor de geheime dienst, hoofdzakelijk opluchting vanwege zijn familie, omdat ze ten slotte toch kennelijk veilige, echte Amerikanen zijn bevonden.
Kingston behandelt de geschiedenis van de Chinese immigratie en het winnen van het Amerikaanse burgerschap verder aan de hand van de persoonlijke lotgevallen van haar vader, haar ooms en grootvaders, voor zover ze die kan reconstrueren. Op zijn veertiende jaar deed haar gevreesde vader mee aan de laatste keizerlijke examens voor de Chinese ambtenarij die afgenomen zouden worden, en werd schoolmeester in een dorp. Hij trouwde, kreeg twee kinderen, en ruilde toen, onder invloed van teruggekeerde Gouden Berg-gangers en hun fantastische verhalen over het goud dat in de straten van San Francisco opgeraapt kon worden, de nachtmerrie van het onderwijs aan onmogelijke, barbaarse dorpsjongetjes in voor het avontuur van de tocht naar Amerika, beladen met alle echte en valse papieren die de familie inmiddels had vergaard. Na een reis waarover hij nooit sprak, misschien wel als verstekeling in een kist in het ruim van het schip, en een gevangenisachtig verblijf van maanden in een barak op Ellis eiland, begon hij met een paar vrienden een wasserij in New York. De mannen werkten dag en nacht, en sliepen op of onder de strijktafels, zoals zoveel andere immigranten in het land van hoop en glorie. Het verschil was alleen dat ze zonder vrouwen leefden. maar ze namen nieuwe Amerikaanse namen op, zoals Woodrow, Roosevelt en Ed (van Edison). Ze kochten Amerikaanse kleren, gingen 's zondags uit, lieten zich fotograferen ten behoeven van de vrouwen en moeders thuis. Als de vrouw van Ed, kennelijk Maxines moeder, over wil komen nadat haar twee kinderen zijn gestorven, wil Ed eerst dat ze van zijn verdiende geld een opleiding volgt aan een Westers instituut, want hij wil geen domme vrouw hebben in Amerika. Vier jaar later stuurt ze haar medische diploma op, en wonder boven wonder wordt ze in Amerika toegelaten.
Maxine Hong Kingston
De levens van grootvaders en overgrootvaders worden beschreven in de vorm van prachtig gecomponeerde korte verhalen. Eén grootvader werkte onder de duizenden vrouwloze Chinezen die dwars door de immense wildernis en door bergketens heen de eerste transcontinentale spoorweg aanlegden, en die een eerste stap op weg naar emancipatie bereikten door in staking te gaan, toen ze van de bazen in shifts van tien, in plaats van acht uur, met de hand tunnels moesten hakken voor zesendertig dollar in de maand. Ondanks uithongering en bedreiging met wapens hielden de Chinezen vol. Een andere grootvader ging, misleid door de beloften van koppelbazen, naar Hawaï om te werken in de suikerrietplantages, die bleken nog te moeten worden aangelegd in de jungle. Zieke Chinezen werden niet uitbetaald, opium was het enige soelaas. Als de Chinezen op vrije dagen niet zorgden op tijd met hun kar terug te rijden uit de stad, werden ze als misdadigers door de politie opgepakt.
Er gingen ook Chinezen naar Alaska, om daar goud te zoeken. Daar werden ze van tijd tot tijd ‘uitgedreven’ - op Indianenbootjes de zee opgestuurd. Maar ze kwamen over land terug, totdat ze een keer met zijn allen op een schip werden geladen zonder voedsel of water, zonder bemanning, en pas dagen later door een blanke kapitein van een ander schip werden gered. Het aantal doden in deze geschiedenissen wordt nergens vermeld.