Omkering
Waar in de vroegste romans en toneelstukken over dit thema nog een blinde onderwerping van de knecht aan de meester wordt beschreven, daar zien we, vanaf Sancho Panza, een geleidelijke emancipatie van de knecht optreden. Sancho Panza, hoezeer zijn meester ook toegedaan, weigert toch al enige duizenden zweepslagen in ontvangst te nemen, ook al meent zijn meester dat hij daarmee Dulcinea kan bevrijden. Sam Weller uit De Pickwick Papers gehoorzaamt zijn meester alleen dan als het hem uitkomt en het is duidelijk dat niet de nobele Pickwick maar hij de eigenlijk leider is van dit tweetal. In Diderots roman die, veelbetekenend, Jacques de fatalist en zijn meester heet (de dienaar staat in de titel voorop!) is Jacques zijn meester, dank zij zijn uitgekristalliseerde filosofie, in haast alle opzichten de baas.
Wellicht de meest stoutmoedige omkering van de verhouding vinden we in de vorige eeuw in Salammbô van Flaubert waarin Mâtho regelmatig zijn meester Spendius bevelen geeft. Volgens W.H. Auden mogen wij ons zelfs bij Don Giovanni al afvragen: ‘Is het niet, in feite, steeds zo geweest dat Leporello de werkelijke meester was en Don Giovanni zijn knecht?’ Over Jeeves zegt H. Drion in een opstel over Wodehouse: ‘Hij beheerst en bespeelt zijn zwakke meester, zoals Vautrin zijn Lucien de Rubempré.’
In sommige romans is de meester zelfs kleurloos, verwisselbaar en anoniem geworden. Zowel in A legend of Montrose van Walter Scott als in De brave soldaat Schwejk staan de dienaars in het middelpunt - de meesters dienen alleen maar ter meerdere glorie van diegenen die van hun knechtschap een levenshouding hebben weten te maken die hen in staat stelt aan alle moeilijkheden het hoofd te bieden en onder alle omstandigheden kalm, opgeruimd en gelukkig te blijven. De knecht, dank zij zijn loyale onderwerping, heer en meester over zijn eigen leven - zie daar de eigenaardige paradox inherent aan dit verschijnsel.
Aan het meester-knecht motief valt nog een aparte verbijzondering van het gegeven waar te nemen indien, zoals bij Sint Nicolaas en Robinson Crusoë, aan de relatie ook nog de verhouding blanke-kleurling ten grondslag ligt. De emancipatie van Zwarte Piet is als voltooid te beschouwen als de heer een kleurling wordt en de blanke een loyale knecht. Dit vinden we alleen in Der Schwarze Herr Bahssetup van Albert Vigoleis Thelen. Zo ver voortgeschreden en zo magistraal uitgewerkt vinden we het nergens anders, want in de detective-romans van James McClure, waarin inspecteur Kramer en Brigadier Zondi (zijn Bantoeassistent) óók in een heer-knecht verhouding tot elkaar staan is Zondi, onder andere The Gooseberry Fool menigmaal degene die de misdaad oplost, maar hij blijft toch een ondergeschikte. De detective-roman is krachtens zijn aard - het verheven doel is de bestrijding van misdaad en wie misdaad bestrijdt is het grootste deel van de dag en de nacht op één of ander manier onderweg - óók een verbijzondering is van het meester-knecht motief. In elke goede misdaadroman altijd een Sherlock Holmes en een Watson - dat kan niet missen.
In The Reivers van Faulkner is de emancipatie van de zwarte Sancho Panza al bijna voltooid; Ned is weliswaar ondergeschikt aan de blanken, maar die worden in het boek uitsluitend gerepresenteerd door een