Sprokkelen van oud hout
De verhalenbundel van L.H. Wiener
Bomen die te mooi zijn moeten worden omgezaagd door L.H. Wiener Uitgever: De Bezige Bij, 142 p. f 22,50
Frans de Rover
Sommige boeken roepen door hun onmogelijke titel al een jeukerig gevoel op. De quasiprogrammatische titel van de nieuwe verhalenbundel van L.H. Wiener, Bomen die te mooi zijn moeten worden omgezaagd, deugt van geen kant. Wanneer zijn bomen te mooi? Op wiens gezag en waarom dienen ze dan te worden omgezaagd? Is dit soms een handleiding voor jaloerse, esthetisch gefrustreerde bosbeheerders? Bij het opkomen van zo veel verwarrende en vooral volstrekt oninteressante vragen, moest ik direct denken aan de schrijfadviezen die Gerard Reve onder de prima titel Hoe Je Het Moet Doen aan zijn minder succesvolle kunstbroeder Ab Visser gaf (in: Het Lieve Leven, 1974):
‘Een titel moet een boek als een symbool, of in ieder geval als een samenvatting vertolken, maar die samenvattende vertolking, moet degene die de titel ziet of leest of hoort lezen, bovendien een aangename, tot kopen stimulerende gewaarwording geven (...) Ik wil het nog veel sterker stellen: een slechte titel maakt het boek onleesbaar. Ik bedoel: je proeft wat op het menu staat, & niet wat er in werkelijkheid allemaal inzit.’ Na consumptie van Wieners boek, dat qua samenstelling nog het meest aan het sprokkelen van oud hout doet denken, proef ik in mijn mond voornamelijk zaagsel.
De bundel bestaat uit een tiental verhalen: zes uit de jaren 1973-1975, vier uit 1978-1979, steeds afgewisseld door een gedicht. Over Wieners poëziedebuut kan ik kort zijn. De achterflap mag dan beweren dan de verzen ‘bondig en beeldend’ zijn, ik kan er wienig meer in zien dan fantasieloze parlando-poëzie die op z'n best soms heel in de verte even Reves poëzie oproept, maar die hier zonder enige vormkracht is. Ik lees het gedicht dat de boektitel mocht leveren: ‘Boom’
Maar een zeker kausaal verband
Zo had ik voor de deur een boom:
Nog tamelijk jong, zou ik zeggen,
Maar toch al statig bloeiend.
Twee mannen sprongen er uit
‘Zijn verdiende loon’, mompelde ik gauw,
Was hij - binnen een half uur - Geveld.
Bondig en beeldend, moet zo iets blijkbaar heten. Een uitgewalst kletspraatje vol stoplappen, zou ik het liever noemen. Geen enkel verrassend beeld of woord, geen enkele originele zinswending of zienswijze, geen enkele ‘poëtische noodzaak’ kortom. Wel sluit dit vers (evenals de overige) voortreffelijk aan bij de betoogtrant in de verhalen. Vooral de tweede strofe is in dit verband onthullend. Wiener poneert daar ‘een zeker kausaal verband’ tussen de mededelingen van algemene strekking (‘bomen die...’) in regel een en twee. Het is inderdaad ‘even wennen’: waaróm dat oorzakelijk verband? Dat ene jonge boompje voor de deur van de dichter wordt ‘dus’ én tot diens genoegen geveld. Is daarmee nu dat ‘zeker kausaal verband’ in algemene zin aangetoond? Hoe langer ik naar die ene gevelde boom kijk, hoe minder zicht ik krijg op dat schone bos uit de eerste regel. Ik snap werkelijk niet wat hier wordt meegedeeld. Ik vrees dat Wiener niet weet wat kausaal verband is.