Grosze Bundesverdienstkreuz en wordt hij professor en twee jaar daarna komt in Ratzeburg een Webermuseum.
Das Verhängnis (1932) Uit: ‘Kunst im Widerstand’
Tekening uit ‘Der Zeitgenosse’ van Hjalmar Kutzleb (1922)
Het meeste werk van Weber is te vinden in de Kritische Kalender, een publikatie die vanaf 1959 elk jaar verschenen is. Zo'n kalender bevat zevenentwintig litho's, die hij maakt bij een gedicht of een prozatekst die hem opvalt. In 1964 heeft hij bij voorbeeld bij een gedicht van Erich Kästner, ‘Monolog des Blinden’, de litho ‘Die Parade’ gemaakt: een huiveringwekkende optocht van verminkten. Onlangs is bij de uitgeverij Schirmer/Mosel in München een groot boek uitgekomen met grafisch werk van Weber uit de jaren 1930-1978. Hierin zijn veel tekeningen uit de kritische kalenders opgenomen. Het is de uitvoerigste verzameling prenten tot dusver.
Wie het boek doorbladert, kan niet onder de erkenning uit dat Weber een belangrijk kunstenaar is, ook al vertoont zijn werk sporen van epigonisme (Grandville, Doré). De wereld die hij op zijn tekeningen oproept is er één waar de domheid de boventoon voert. De mensen leren niets en willen ook niet leren. Zij hebben geen ruggegraat. Op één tekening laat hij zelfs zien dat de ruggegraat verwijderd wordt. Mensen laten zich steeds opnieuw door militairen en bureaucraten in de luren leggen, zij laten zich alles wijsmaken. In de vooruitgang gelooft Weber niet en hij voelt zich dan ook niet geroepen als wereldverbeteraar op te treden. Met een rijkdom aan beelden laat hij zien dat de wereld bestaat uit een gruwelijk zootje van elkaar benijdende, de ogen uitstekende en met de ellebogen bewerkende ellendelingen. Graaiers zijn het. De moderne beschaving met verschijnselen als nationalisme, militairendom, consumptiedwang, sportverdwazing en nog vele andere, is door Weber scherp geportretteerd.
Veelal maakt hij daarbij gebruik van griezelig-uitziende, Jeroen Boschachtige typen: hologig, eenbenig, zwartgebrild, hoofdeloos, breedgrijnzend, liederlijk. Hier is geen optimist aan het werk. Een enkele keer roept dit ‘zeitkritische’ werk afkeer op, althans bij mij. Zo'n tekening is bij voorbeeld die over de Praagse Lente, waarop het borstbeeld van Alexander Dubcek door ratten wordt aangevreten. Tekenaars die bereid zijn door hen verafschuwde groepen als ratten af te beelden, moeten goed in de gaten worden gehouden.
Weber is ook een visionair kunstenaar, want hij heeft al vóór de ‘Machtübernahme’ in 1933 zien aankomen wat er in Duitsland zou gaan gebeuren. Dat is het volgende element in de geschiedenis van deze kunstenaar. In het artikel in De Nieuwe Linie zegt Weber tegen Jan Kuiper: ‘Ik heb mezelf niets te verwijten. Terwijl mijn kunstbroeders kropen, ben ik rechtop blijven staan.’ Kuiper, kritisch journalist als hij is, is er niet helemaal gerust op en probeert toch het één en ander over het oorlogsverleden van de door hem bewonderde man op te sporen. Hij heeft een aanduiding, dat Weber mee zou hebben gewerkt aan het nationaal-socialistische blad Das Reich, maar daarover blijkt niets te vinden. Raadpleging van Joseph Wulf, de schrijver van het boek Presse und Funk im Dritten Reich levert ook niets op. Wulf heeft nooit van Weber gehoord. Twee jaar later publiceert Kuiper zijn boekje De angst der patriotten, dat gaat over de ontwikkelingen in de Westduitse politiek. Als omslag doet een litho van Weber dienst, waarop het neonazisme wordt afgebeeld. Hij bedankt Weber in zijn woord vooraf en noemt hem een tekenaar die ‘reeds voor de oorlog op navrante wijze het nazisme aan de kaak stelde’. Dat is de gangbare opinie. In 1977 publiceerde de Elefanten Press in Berlijn (West) het boek Kunst im Widerstand, waarin Weber als een belangrijk antifascistisch kunstenaar wordt beschreven. Goebbels, zo lezen we, heeft in 1944 wel geprobeerd Weber en enige andere tekenaars in te schakelen bij zijn fascistische propaganda, maar dat is niet gelukt. In de Bondsrepubliek is een rondreizende, door de Elefanten Press Galerie verzorgde tentoonstelling, waarin Weber-als-de-antifascist centraal staat. In Die Tat werd naar aanleiding van deze expositie zelfs geschreven dat Weber in de Bondsrepubliek doodgezwegen
wordt, omdat in de officiële Westduitse kunstgeschiedenis nog steeds geen plaats is voor de kunst uit het Duitse verzet (28 oktober 1977).
Bij bijna alle artikelen over dit onderwerp staat dezelfde tekening afgedrukt, namelijk ‘Das Verhängnis’ uit 1932 en voor het eerst gepubliceerd in de al genoemde brochure van Niekisch Hitler, ein deutsches Verhängnis. Het is de tekening van een grote, van een hakenkruis voorziene doodkist, die voor aanmarcherende horden met hakenkruisvlaggen als massagraf dient: een gruwelijke profetie die in de jaren daarna werkelijkheid werd. Ook de andere illustraties in die brochure zijn duidelijk: Hitler en zijn beweging worden scherp aangevallen. Weber wil deze tekeningen zelf eigenlijk niet als profetieën beschouwen, omdat het voor duizenden en duizenden toen al duidelijk was dat de ondergang van dat systeem onafwendbaar was. Dat zegt hij in 1967 tegen iemand die bij hem komt voor een gesprek. Een groot deel van dat gesprek staat afgedrukt in het bij Schirmer/Mosel verschenen boek.