Verborgen betekenissen
De klassieke eenvoud van Boenins proza
Het laatste rendez-vous en andere verhalen door Iwan Boenin vertaling: Dick Peet en J.R. Braat Uitgever: De Arbeiderspers, 324 p. f 29,50
Kees Verheul
Hoewel Iwan Boenin (1870-1953) de eerst Russische schrijver was die de Nobelprijs heeft gekregen, heeft hij met zijn werk in het Westen nooit echt geluk gehad. Zijn bekroning kwam op een moment (1933) toen de Westerse omgeving ‘witte’ emigranten van aristocratische afkomst en met conservatieve ideeën zoals hij, als enigszins lachwekkende, in een onhistorische schijnwereld levende zonderlingen begon te beschouwen. Voor een Rus die aan de rivièra woonde en daar op zijn zestigste nog steeds dezelfde soort novellen schreef als waarmee hij omstreeks 1900 had gedebuteerd, liep een doorsnee Europese of Amerikaanse intellectueel uit de dertiger jaren niet warm. Ook na de oorlog is Boenin, die nooit zoals bij voorbeeld Nabokov heeft geprobeerd publiciteit te krijgen met in een andere taal geschreven werk, aan onze kant van het ijzeren gordijn alleen min of meer plichtmatig in bloemlezingen uitgegeven. Zelfs de sensationele postume rehabilitatie van Boenin in zijn geboorteland en zijn sindsdien gegroeide populariteit en invloed daar hebben geen merkbaar effect gehad op de houding tegenover hem van de meeste Westerse literatuurkenners - een mengsel van respect en onverschilligheid.
Voor een deel is die houding misschien een gevolg van het nagenoeg ontbreken van blijken van een politieke geëngageerdheid in Boenins proza. Afgezien van enkele heftige monarchistische en contrarevolutionaire tirades - meestal in publicistische stukken of in poëzievorm - is zijn oeuvre allerminst dat van een anticommunist. Boenins novellen gaan zowel voor als na de revolutie, over ‘eeuwige’ thema's: seksualiteit, dood, natuur en herinnering. De sociale wereld van plattelandsadel, boeren en kleinsteedse burgers, waarin ze gewoonlijk spelen wordt zonder waardeoordeel opgeroepen en als een van de figuren er kritische ideeën op nahoudt, dienen die voor de afstandelijke verteller, net als de nuances van het weer of de lichteffecten in een kamer, als hulpmiddel bij de weergave van een niet aan een bepaalde maatschappijvorm gebonden stemming. Op dergelijk werk dat, ook al is het afkomstig van een ‘reactionaire’ vluchteling, in de Sovjetunie tegenwoordig zonder bezwaar wordt uitgegeven, zit in het Westen noch ‘links’ noch ‘rechts’ te wachten.
Iwan Boenin
Maar Boenin heeft bij ons nog iets anders en, naar ik denk, iets wezenlijkers tegen. Literatuur die om niet-ideologische redenen snel door taalbarrières heendringt, dankt dit succes meestal aan een spectaculaire, al vanuit de verte als origineel herkenbare stijl. De twintigste-eeuwse Russische schrijvers die in het buitenland de meeste aandacht hebben gekregen zijn, afgezien van partijpropagandisten en dissidenten, vooral taalkunstenaars geweest met een voorkeur voor verbluffende effecten. Een op het teweegbrengen van een emotionele of intellectuele schok gericht stuk proza of poëzie imponeert snel en beantwoordt gemakkelijk aan een algemeen ideaal in het Westen, waar termen als ‘revolutionair’ en ‘avangardistisch’ op esthetisch gebied voor velen automatisch het summum van bewondering betekenen. Boenin streefde naar het tegendeel van dit ideaal. In kribbige uitlatingen, zowel mondeling als schriftelijk, betitelde hij de experimenten van zowat alle Russische modernisten die in zijn tijd publiciteit kregen, als smakeloze humbug. Zijn eigen proza en poëzie bleven tot het eind van zijn leven een vervolg op gedegen negentiende-eeuwse voorbeelden. Ook waar hij bij de weergave van zijn persoonlijke levensvisie van deze voorbeelden afwijkt, zijn de kwaliteiten van zijn werk ‘klassiek’: beknoptheid, evenwicht en een keuze van woorden, beelden en ritmen die zonder zelf aandacht te trekken de gewenste indruk oproepen. In Boenins autobiografische roman Het leven van Arsenjev spreekt de ik-figuur bij de beschrijving van zijn vader - een aan lager wal geraakte grootgrondbezitter uit een illustere familie - over de tegenstelling tussen diens ‘uiterlijke eenvoud van karakter en de innerlijke gecompliceerdheid ervan’. Als samenvatting van wat mij de kern lijkt van Boenins wijze van schrijven, zou ik geen betere formule kunnen bedenken.