Recensies van Tom van Deel
vervolg van pagina 8
vindt voor alle romans: ‘een zekere vitaliteit, een voelbaar ontdekken.’ En over hetzelfde boek, waaraan volgens hem ook ‘beeldende kracht’ ontbreekt, zegt hij dat het de wereld ‘afplat tot ideeën’ en wie dat doet ‘zal nooit de heuvels van de verwondering beklimmen, laat staan de bergen van extase.’ De filosoof die Van Deel ook in de schrijver ziet, moet niet al te zeer op de voorgrond treden. Het steekt allemaal zeer nauw bij Van Deel.
Kenmerkend voor Van Deels motieven om waardering voor een roman of verhaal op te brengen is dat steeds twee eigenschappen aanwezig moeten zijn: een roman moet helder en toch geheimzinnig zijn, eenvoudig en toch gecompliceerd, verrassend en toch consistent. Vandaar dat hij over de dagboekaantekeningen van J.J. Peereboom schrijft dat daarin ‘ervaringen zodanig zijn beschreven dat ze helder en transparant worden, zonder in te boeten aan veelkantigheid’. En over Matsier dat in zijn proza sprake is van ‘heldere en toch geheimzinnige peiling van sensaties’. Bij de schrijvers waar Van Deel niet veel voor kan voelen ontbreekt steeds het tweede element: aan de verhalen van Donkers ontbreekt diepte, het proza van Hannes Meinkema is wel helder, maar het is de helderheid van de oppervlakte, Hans Plomp heeft wel een goede boodschap, maar die is niet intelligent verwoord. Een interessante voorwaarde voor een geslaagd boek is voor Van Deel ook dat er ‘literaire overredingskracht’ in moet zitten. Door de aandacht die Van Deel heeft voor de vorm zou de suggestie kunnen ontstaan dat de emotie uit de literatuur van zijn voorkeur is verdwenen. Maar Van Deels poëtica is niet van de emotionaliteit ontdaan: zijn hoofd zit in zijn hart, om met de titel van de bloemlezing uit verhalen van Revisor-schrijvers te spreken. Bij Krol treft hij een ‘in toom gehouden emotionaliteit’ aan, het proza van Matsier is maximaal op zijn hoede en ‘tegelijk verbazend emotionerend’. De grote emoties van Jeroen Brouwers kunnen zo groot zijn omdat hij ze bewerkt met zijn stijl en er structuur aan geeft. Het is door deze verhouding tussen emotionaliteit en vormgeving dat het proza dat Van Deel het meest waardeert iets riskants heeft. Er staat voor deze schrijvers iets op het spel: ondergaan
in een chaotische werkelijkheid of onder controle krijgen in een literaire vorm.
Van Deels kritieken bevallen mij over het algemeen zeer. Zijn literaire principes hebben mijn sympathie en resulteren in de meeste gevallen in waardering voor romans, verhalen en gedichten die ik ook hoog aansla. Zijn aandacht voor de emotionele bron van literatuur (‘Iemand die schrijft zit iets dwars’) verhindert hem een vormaanbidder te worden. Toch ontbreekt er iets in de aandacht die Van Deel voor literatuur heeft. De indruk die deze kritieken achterlaten is dat we gelezen hebben over een literaire wereld. Ik wil hier niet het zoveelste couplet van het lied van Vorm en Inhoud schrijven, maar het valt mij op dat Van Deel enkele malen met een zeker dédain van ‘inhouden’ spreekt. Het is alsof zijn belangstelling voor stijl, structuur, vormgeving, compositie de belangstelling voor thematiek en ‘inhoud’ verdringt. Daardoor is er bij hem maar van een geringe passie sprake voor bepaalde thema's, een bepaalde fascinatie. Afwezig in deze kritieken is een persoonlijke belangstelling voor bepaalde filosofische, psychologische of culturele thema's die ook een wezenlijk onderdeel van de literatuur zijn. Door een dergelijke belangstelling zou Van Deels aandacht gestuurd worden door persoonlijke drijfveren. Het is alsof de wereld voor Van Deel zo groot is als het boek dat hij leest, hoeveel superieure aandacht hij ook voor de wereld in dat boek heeft. De afwezigheid van een meer belanghebbende kijk op de literatuur zorgt er een enkele maal voor dat de verhoudingen scheef getrokken worden. Over de essaybundel Ongewenste zeereis van Maarten 't Hart weet Van Deel weinig goeds te melden omdat 't Hart zondigt tegen het leerstuk van de stijl. Daardoor verdwijnt ook al het waardevolle in deze bundel: 't Hart breekt de halve wereldliteratuur open voor Nederlandse lezers en hij doet dat bepaald niet zonder enige analyse, zoals Van Deel zegt. Het tekent 't Hart, zegt Van Deel, dat hij een voorkeur
heeft ‘voor inhouden, lessen, visies’, het typeert Van Deel dat hij daar niet zoveel belangstelling voor heeft. Van een boek als Opwaaiende zomerjurken van Oek de Jong zegt Van Deel dat de opvallendste kwaliteit ‘de vormgeving’ is, terwijl het boek zich volgens mij niet minder onderscheidt door psychologische en filosofische thematiek.
Voor Van Deel is de wereld chaotisch en hij houdt van literatuur omdat er soms schrijvers zijn die deze wereld op een literair verantwoorde manier ordenen. Aan Van Deels kritieken ontbreekt een essayistische kant, omdat een essayist, precies als een goede schrijver, ook voor zich zelf een ordening aanbrengt. Van Deel behandelt in Recensies nauwelijks essayistisch werk. Hij maakt niet de indruk iets anders te lezen dan romans, verhalen en gedichten. Net als Wam de Moor leest hij zelden een buitenlands boek. Uit Van Deels aandacht blijkt dat zijn belangstelling voor de wereld buiten het literaire boek gering is, althans niet een onderdeel van die aandacht geworden is. Misschien is dat de verklaring voor een zeldzaam sullige zin in zijn stuk over Willem van Toorn. Hij schrijft dat Van Toorns verhalen als kijkdozen zijn: ‘Zijn kijkdozen houden verband met elkaar en ze vormen een veelbetekend beeld van de grote kijkdoos waar we in leven.’ Ik vind dit een karakteristieke zin, omdat iemand die zegt dat we in ‘een grote kijkdoos’ leven net iets te weinig gepassioneerde aandacht voor de wereld heeft en er zelf te weinig onderdeel van is. Voor zo iemand is de chaotische wereld literair materiaal, en niet óók het materiaal waarmee hij moet leven